De kamer is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake was van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Vanaf huiszoeking is het bekend dat sprake was van geldleningen aan B als privépersoon en aan C.V. Niet was bekend dat BV1 medeschuldenaar van die geldleningen was geworden. Dit onderdeel is ontvankelijk. Geen enkele regels verbiedt het dat een accountant een geldlening aan client verstrekt. Hierbij moet de accountant niet uit het oog verliezen dat hij zijn professioneel dan wel zakelijk oordeel niet laat aantasten door de beïnvloeding van een derde. Accountant heeft steeds toelichting gevraagd wanneer onduidelijkheden bestonden. Tevens is een levensverzekering afgesloten en een pandrecht gevestigd. De kamer is van mening dat onvoldoende maatregelen zijn genomen om objectiviteit te waarborgen. Dit onderdeel van de klacht is gegrond. Het vermoeden van frauduleuze handelingen is ontstaan vanaf het moment dat handgeschreven notities uit maart 2013 werden gevonden bij de doorzoeking van de woning op 9 augustus 2016. Eerder dan de doorzoeking kon niet worden geklaagd over betrokkene. Het klachtonderdeel is ontvankelijk. Er zijn verschillende meningen over de notities die zijn gevonden. Klager heeft aan dat het notities zijn van adviezen en actiepunten gericht aan B. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat de notities slechts mededelingen zijn die betrokkene aan B heeft gedaan. De kamer is van mening dat de notities wel degelijk adviezen zijn. Bij advies moet rekening worden gehouden met de geldende fundamentele beginselen. De kamer is van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat betrokkene een advies heeft uitgebracht aan B over mogelijke frauduleuze handelingen, waardoor C.V. kon worden benadeeld. Ook dit klachtonderdeel is gegrond. De klacht dient gedeeltelijk gegrond te worden verklaard. De kamer kan overgaan tot het opleggen van een maatregel. Daarbij houdt de kamer rekening met de aard en ernst van het verzuim en de omstandigheden waaronder. De maatregel van een tijdelijke doorhaling van de inschrijving in de registers voor de duur van drie maanden blijkt passend en geboden.

De kamer vindt dan ook dat betrokkene hiervoor verantwoordelijk moet worden gehouden. Dit ook gezien het feit dat betrokkene de enig accountant is op het kantoor van B en E onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam was. Dat betrokkene niet feitelijk betrokken is bij de advisering, maakt dit niet anders. Wanneer anders zou worden geoordeeld zou dit leiden tot problemen. Niemand zou dan meer tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn als sprake is van een ver doorgevoerd delegatiepatroon. De kamer maakt wel de opmerking dat E bij de advisering dan wel begeleiding tekort is geschoten. Er had namelijk nadrukkelijk gewezen moeten worden op de gevolgen van opzegging. Betrokkene kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de diensten van medewerkers A en F, nu zij een eigen interne tuchtklachtrecht kennen. Betrokkene is tekortgeschoten in het waarborgen van een advies over de gedelegeerde werkzaamheden, namelijk de bedrijfsverplaatsing. Betrokkene is ook tekort geschoten in het bijzonder toezicht op E. Daarom is in strijd gehandeld met het beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Onderdeel A van de klacht is gegrond. In het algemeen mag van een accountant worden verwacht dat hij correspondentie die tot hem is gericht ook daadwerkelijk tijdig wordt beantwoord. Niet elke situatie waarin niet voortvarend wordt geantwoord kan worden gezien als onzorgvuldig handelen. Dit is namelijk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het is niet aan een derde om te bepalen binnen welk termijn een accountant gehouden is om te reageren. In dit geval oordeelt de kamer dat geen sprake is van een handelen dat in strijd is met enig fundamenteel beginsel. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond. De klacht moet gedeeltelijk gegrond worden verklaard. De kamer heeft de optie om een maatregel op te leggen. Bij het vaststellen van een passende maatregel moet rekening worden gehouden met de aard en de ernst van het verzuim en de omstandigheden waaronder. In dit geval is de kamer van mening dat een waarschuwing op zijn plaats is.

De klacht is voor een deel gegrond. Hierdoor heeft de kamer de optie om een maatregel op te leggen. Hierbij wordt gekeken naar de aard en ernst van het verzuim en de omstandigheden waaronder. De kamer vindt een maatregel van berisping passend en geboden. Het wordt betrokkene zwaar aangerekend dat hij voor eigen gewin meewerkte aan een omzeiling van salarisvoorschriften. Daarom is in strijd gehandeld met het beginsel van integriteit. Anderzijds is in het voordeel van betrokkene ook meegewogen dat hij nog nooit eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

Op grond van artikel 22 lid 1 Wtra oud wordt een klacht niet in behandeling genomen als tussen het handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van 6 jaar is verstreken. Ook kan de klacht niet meer in behandeling worden genomen indien klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen in strijd is met wat van de accountant in zijn beroep kan worden gevergd. Het klaagschrift is op 12 april 2018 door klager bij de kamer bezorgd. Voor het driesjaartermijn van artikel 22 lid 1 Wtra is deze datum van belang. De kamer volgt de betrokkene niet dat de datum 28 april 2015 bepalend is, omdat het klaagschrift toen is ingekomen. Klagers betogen dat de klacht ontvankelijk is omdat zij pas eind september 2015 hebben vastgesteld dat de gedragingen klachtwaardig waren. Zij hebben daarna een jaar nodig gehad om onderzoek te doen. Vast is komen te staan dat klagers het rapport van betrokkene op 25 oktober hebben ontvangen. Op 4 juni 2014 zijn stukken ontvangen wat als compleet valt te bestempelen. Klager stelt dat vanaf dat moment een eigen onderzoek is gestart. Aangezien het pakket enorm groot was, zijn er 7 maanden voor nodig geweest om alles na te kijken en uit te zoeken. Op advies van de rechtbank is vervolgens een account ingeschakeld op de schadestaat op te maken. In september 2015 werd duidelijk dat betrokkene fouten had gemaakt. Klagers hebben er zelf voor gekozen de klacht pas in te dienen nadat zij hun onderzoek geheel had uitgevoerd. Hiermee hebben zij het risico genomen dat de klacht te laat zou worden ingediend. Dat risico is voor eigen rekening. De klacht wordt niet-ontvankelijk verklaard.

De registeraccount is onderworpen aan tuchtrechtspraak wanneer het gaat om beroepsmatig handelen dan wel nalaten. Het handelen dan wel nalaten moet worden getoetst aan de geldende beroeps- en gedragsregels. De kamer neemt een klacht niet in behandeling wanneer tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar of meer is verstreken. Op 29 mei 2012 ia het klaagschrift binnengekomen.

De klacht is gegrond. Ondanks dat de accountant zich vrijwillig heeft uitgeschreven, kan hij alsnog tuchtrechtelijk worden beoordeeld op zijn gedrag toen hij wel nog in het register stond ingeschreven. Een accountant moet meewerken aan een periodieke toetsing op grond van artikel 5 lid 1 van de Verordening op de Kwaliteitsbeoordelingen. Artikelen 12, 16 en 19 wijzen op het indienen van een verbeterplan binnen de gestelde termijn. Nu de accountant dit niet heeft gedaan, is er een schending van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Ook heeft de accountant zich niet gehouden aan de jaarlijkse monitoringsvragenlijst. Ook dit levert een schending op van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Als maatregel heeft de kamer een doorhaling opgelegd. De accountant kan zich pas na 3 jaar opnieuw laten inschrijven. Deze maatregel is op zijn plaatst nu gedurende langere tijd stelselmatig niet is meegewerkt aan de kwaliteitsbeoordeling en zich heeft onttrokken aan toezicht. Het gaat hier om serieuze tekortkomingen en de accountant was al herhaaldelijk berispt. Dat de accountant zich vrijwillig heeft uitgeschreven is geen omstandigheid waarmee rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van de maatregel. Door het jarenlang ontduiken van kwaliteitsregels heeft de accountant jarenlang financieel voordeel gehad. Hiervoor wordt een boete van 8.000 euro opgelegd.

De kamer acht slechts het tweede klachtonderdeel gegrond. Met betrekking tot het vakantiepark heeft de accountant wel degelijk de taxatie en het memo beoordeeld. In dit geval heeft de curator niet aannemelijk gemaakt dat de accountant de rubricering dan wel waardering niet had mogen accepteren dan wel dat de waardering onzorgvuldig en niet adequaat zou zijn getoetst. Met betrekking tot andere projecten is de klacht wel gegrond. Soms is het mogelijk om posten anders te omschrijven. Deze mogelijkheid bestaat niet als het Burgerlijk Wetboek en de Raad voor de Jaarverslaggeving de posten reeds duidelijk hebben gedefinieerd. De accountant had dus moeten opmerken dat een voorraadpost niet als onderhanden project had mogen opnemen. De accountant is hierdoor onvoldoende kritisch geweest of de posten wel juist waren en heeft ook niets gedaan met de verwarring omtrent de posten. Onder nadere toelichting hadden de projecten niet op deze wijze in het jaarrekening mogen worden opgenomen. Op de zitting heeft de accountant bevestigd dat de slagingskans van projecten wel is meegenomen in de waardering. Hij heeft niets gedaan om het controlerisico terug te brengen naar een aanvaardbaar lager niveau. Daarom mocht niet akkoord worden gegaan met de rubricering van de drie projecten. De maatregel die de kamer heeft opgelegd is die van berisping.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een ‘advocaat bij zijn dienstverlening met betrekking tot een voorgenomen financiële transactie geen rekening te houden met eventuele belangen van derden. Dit is alleen anders indien hij uit de hem door de cliënt verschafte gegevens of de overige omstandigheden van het geval redelijkerwijs behoort af te leiden dat zodanige, gerechtvaardigde belangen door de van hem gevraagde dienstverlening op onaanvaardbare wijze kunnen worden geschaad.’ Afhankelijk van de omstandigheden van het geval dient een advocaat te concluderen of een dergelijke situatie zich voordoet. De inhoud en reikwijdte van de opdracht aan de advocaat spelen een rol. De wetenschap dat de vennootschap in financieel zwaar weer verkeert is niet voldoende. Dit is niet anders indien de betrokken advocaat gespecialiseerd is in insolventierecht.

Vaste jurisprudentie geeft een aantal handvatten. Wanneer een accountant in zakelijke betrekkingen een civielrechtelijk standpunt inneemt in het kader van de in acht te nemen fundamentele beginselen, niet leiden tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt. Bijzondere omstandigheden daar gelaten. Een bijzondere omstandigheid kan zijn wanneer een standpunt bewust onjuist of misleidend blijkt te zijn. Ook wanneer geen sprake is van bewust onjuist of misleidende standpunten, kan hem soms een verwijt worden gemaakt. Deze maatstaf heeft ook werking ten aanzien van het innemen van standpunten door de accountant in de aanhangig gemaakte klachtprocedure. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld of de stellingen van klaagster over de inhoud van de verklaring van betrokkene juist zijn. Aangezien betrokkene de juistheid niet heeft betwist, wordt ervan uitgegaan dat de stellingen van klaagster juist zijn.

Er wordt gekeken naar artikel 22 lid 1 Wet tuchtrechtspraak accountants (Hierna: Wtra) hoe deze eruit zag ten tijde van het indienen van de klacht. Een klacht wordt niet in behandeling genomen als tussen het moment van het verweten handelen of laten en het indienen van de klacht een periode zit van 6 jaar of meer. Ook wordt een klacht niet in behandeling genomen als tussen het moment van constateren of redelijkerwijs moeten constateren en het indienen van de klacht een periode van 3 jaar of meer is verstreken. Daarbij maakt de kamer de opmerking dat het hier niet gaat om “wanneer een klager een handelen of nalaten van een accountant heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren, maar wanneer bij een klager op grond van door hem geconstateerde feiten in verband met dat handelen of nalaten een vermoeden is ontstaan of redelijkerwijs kon ontstaan dat de accountant van zijn handelen of nalaten een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt”. Bij een vermoeden is het niet vereist dat klager volledig op de hoogte is van alle regels voor accountants, waarmee mogelijk een handelen of nalaten in strijd is. Het klaagschrift is op 7 mei 2018 bezorgd per post. Voor het driejaarstermijn (artikel 22 van de Wtra) is deze datum bepalend.

De rechter besluit dan ook dat Interpolis vrij moet worden bepleit. Tijdens het sluiten van de overeenkomst stond immers al in de voorwaarden dat alleen kleinzakelijk gebruik van een bijgebouw onder de dekking van de verzekering viel. Tevens oordeelt de rechter dat een garagebedrijf niet onder kleinzakelijk gebruik valt, nu de risico’s niet vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden die als voorbeeld in de polis zijn benoemd. De adviseur van de Rabobank kwam regelmatig langs bij de eigenaar en wist dan ook dat de loods in het begin als transportbedrijf werd gebruikt. De rechtbank vindt dan ook dat de Rabobank zich had moeten realiseren dat het aanwezig hebben van vrachtwagens in grote hoeveelheid dan ook niet strookte met de woonhuisverzekering. Rabobank had moeten waarschuwen dat de loods in deze hoedanigheid niet onder de dekking viel. De eigenaar had op dat moment een andere verzekering kunnen zoeken. Niet alleen de Rabobank is aansprakelijk voor de schade. De eigenaar had in 2017 kennis kunnen nemen van de gewijzigde voorwaarden. Hij had immers een bericht ontvangen van de Rabobank in zijn berichtenbox. Aangezien hij deze gebruikte voor internetbankieren kan het hem niet zijn ontgaan dat ook berichten over de verzekering via de berichtenbox werden toegezonden. Dat hij het bericht van de Rabobank daadwerkelijk pas een jaar later opende, is een eigen risico. De rechter komt dan ook tot een toerekening van 50% eigen schuld. De totale schade van de brand inclusief opruimingskosten bedragen 426.000 euro. De helft hiervan moet door Rabobank worden vergoed, de andere helft moet de eigenaar zelf dragen.

De commissie heeft daarbij vastgesteld dat mevrouw informatie heeft ontvangen over de financiële consequenties na verloop van 15 jaar premiebetaling, maar niet dat een hogere vrijstelling gold bij 20 jaar. Dit lag wel voor de hand nu mevrouw inmiddels al bijna 20 jaar aan premie had betaald. Daarnaast staat vast dat de vrouw de verzekering langer door had laten lopen wanneer ze op de hoogte was geweest van de hogere vrijstelling. Het was voor mevrouw geen probleem geweest om het appartement nog een aantal maanden aan te houden en de afkoop pas na 20 jaar plaats te laten vinden om zo de heffing aan loonbelasting te voorkomen. De commissie oordeelt dat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam financieel dienstverlener mag worden verwacht dat zij een dossier bijhouden. Daarom wordt er vanuit gegaan dat de bank heeft verzuimd te melden dat 20 jaar gunstiger zou zijn. De exacte schade is niet vast komen te staan. Daarom is een schatting gemaakt van 3.500 euro. De Bank moet een vergoeding ter hoogte van 3.500 euro betalen. Wanneer de verzekering langer had doorgelopen had dit vele gunstigere effecten gehad.

De accountantskamer acht de klacht deels gegrond. De kamer onderzoekt niet opnieuw en niet integraal. De tuchtrechter kijkt alleen of de accountant bij de opstelling van het rapport in strijd heeft gehandeld met de gedrags- en beroepsregels. De gedrags- en beroepsregels schrijven onder andere voor dat de beschikbare gegevens geen onjuiste informatie mag bevatten, de bevindingen een deugdelijke grondslag moet hebben en duidelijke voorbehouden moeten zijn gemaakt wanneer conclusies niet zonder meer uit de beschikbare gegevens blijken. De tuchtrechter houdt hierbij rekening met de regels die gelden voor het uitbrengen van een deskundigenbericht aan de rechter, de instructies die de rechter heeft gegeven en het oordeel van de rechter met betrekking tot de totstandkoming en inhoud van het rapport. Dat de accountant zich niet zou hebben gehouden aan de standaard is onjuist. In het geval een deskundigenbericht wordt uitgebracht in een gerechtelijke procedure, zijn de standaarden van de NV COS niet van toepassing. Ook vindt de kamer niet dat het onderzoek extreem lang heeft geduurd. Tevens heeft de ex-vrouw niet gemotiveerd waarom de onderzoekskosten niet realistisch zouden zijn.

De Accountantskamer benadrukt het feit dat de accountant ten aanzien van de uitoefening van het beroep is onderworpen aan tuchtrechtspraak. Met betrekking tot het ontvankelijkheid heeft betrokkene aangevoerd dat sprake moet zijn van niet-ontvankelijkheid nu X1 geen belang zou hebben bij haar klacht. De kamer haalt hier aan dat een ieder bij een vermoeden van handelen en of nalaten een klacht kan indienen (artikel 22 Wtra en artikel 42 Wab). Zowel die bepaling als de wetsgeschiedenis maken geen beperking op de hoedanigheid van de klager. Een belang is niet vereist om een ontvankelijke klacht te hebben. Het verweer van betrokkene slaagt niet. Tevens moet worden gekeken naar de termijn (artikel 22 Wtra, artikel 51 Wtra en artikel 22 Wtra oud). De termijn met betrekking tot de schriftelijke opdrachtbevestiging is niet-ontvankelijk, evenals de klacht met betrekking tot de wijze van waardering. De overige klachtonderdelen zijn wel ontvankelijk. De kamer benadrukt dat op grond van artikel 22 Wtra oud alleen kan worden geklaagd als het gaat om het handelen van de individuele accountant. Over het handelen van B als zodanig kan niet worden geklaagd. Echter, er is niet expliciet vastgelegd welke accountant verantwoordelijk was voor C. Wegens omstandigheden mag worden aangenomen dat betrokkene verantwoordelijk is voor het handelen van C. Het is niet aannemelijk dat betrokkene tevens aansprakelijk is voor werkzaamheden die buiten het gebruikelijke takenpakket van betrokkene heeft verricht. Klagers hebben dan ook onvoldoende aangetoond dat de advisering n vertegenwoordiging deel uitmaken van taken van C waarvoor betrokkene verantwoordelijk is. De klacht is ongegrond. Pas op de zitting is verweten dat de tot stand gekomen waardering onjuist zou zijn en een overzicht van verschillende gemaakte aan de overname ten grondslag liggende waarderingen. Deze stelling is als onderdeel van de klacht te laat naar voren gebracht. Betrokkene heeft verwijten onvoldoende gemotiveerd weersproken. Klager heeft verwijten onvoldoende aannemelijk gemaakt, waardoor het onderdeel van de klacht ongegrond is.

De kamer heeft geoordeeld dat de accountant bij de uitoefening van zijn beroep te maken heeft met tuchtrechtspraak indien het gaat over enig strijdig handelen of nalaten. Het handelen en/of nalaten moet worden getoetst aan de regels die op dat moment geldig waren. Met betrekking tot klachtonderdeel a moet worden gekeken naar Standaard 4410. Hierin staat onder andere dat een samenstellingsopdracht geen assurance-opdracht is en dat daarom van de accountant niet wordt vereist om de nauwkeurigheid of de volledigheid van de door het management verschafte informatie voor het samenstellen te verifiëren, of anderszins onderbouwende informatie te verzamelen om een controleoordeel of een beoordelingsconclusie over het opstellen van de historische financiële informatie tot uitdrukking te brengen. Indien de situatie zich voordoet dat de accountant constateert dat de verstrekte informatie niet compleet of niet nauwkeurig genoeg is, moet dit aan het management worden gemeld en dient om aanvullende en gecorrigeerde informatie te worden verzocht. In dit geval is daar geen sprake van en is dit onderdeel ongegrond. Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel voert betrokkene aan dat hij heeft opgetreden als eigen accountant van B en vanuit deze rol conceptjaarrekening 2016 heeft opgesteld. Daarom hoefde hij klaagster niet te betrekking bij de totstandkoming. Het concept heeft betrokkene wel aan klaagster doen toekomen, zodat zij hiervan kennis kon nemen en daarop kon reageren. Betrokkene heeft daarnaast alle stukken die hij had toegezonden en de stukken die hij niet had, een verzoek uitgezet deze te doen toekomen aan klaagster. Klaagster heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat sprake zou zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door betrokkene, waardoor het onderdeel faalt.

Het begrip beroepsuitoefening is door het CBB uitgelegd als een ruim begrip en omvat al het handelen en nalaten in enig feitelijk uitgeoefend beroep. Hierdoor kan het handelen worden getoetst aan fundamentele beginselen. Het aangaan van managementovereenkomsten met non-concurrentie- en relatiebedingen kan worden gezien als een professionele dienst. Het opleggen van dergelijke bedingen is niet ongebruikelijk. Enkel in zeer bijzondere omstandigheden kan dit worden gekwalificeerd als niet eerlijk en niet oprecht optreden: strijdig handelen met het fundamentele beginsel van integriteit. Hiervan is in dit geval geen sprake of is niet gebleken. Klachtonderdeel a is dan ook ongegrond. De kamer heeft de mogelijkheid om een maatregel op te leggen. Daarbij wordt rekening gehouden me de aard en ernst van het verzuim en de omstandigheden waaronder. De kamer besluit geen maatregel op te leggen, gezien de geringe relevantie van het feit. Daarbij hebben betrokkenen enige tijd geleden de pagina laten verwijderen uit eigen beweging.

. De registeraccountant is onderworpen aan tuchtrechtspraak indien het gaat om enig handelen of nalaten. De periode waarop het handelen en/of nalaten betrekking heeft, moet worden getoetst aan de gedragscodes die in de betreffende periode werking hebben gehad. Ook wordt gekeken naar de betreffende termijnen die gelden. De kamer acht de klacht voldoend duidelijk gesubstantieerd. De klacht die voortvloeit uit de handelingen in 2011 en 2012 zijn niet-ontvankelijk. De kamer ziet geen reden om ervan uit te gaan dat het gaat om nieuwe zelfstandige gedragingen waarvoor een nieuw vervaltermijn geldt. De klacht met betrekking tot het gedrag in de periode van 10 december 2012 en 10 december 2015 is eveneens niet-ontvankelijk gezien de termijn. Gedragingen van 10 december 2015 tot het moment van indiening klaagschrift is wel ontvankelijk. Hieronder valt de poging tot het versterken van X1 en BV8 en het overeenkomen van de terugbetalingsregeling. Daarover is onenigheid blijven bestaan. Daarnaast komt de kamer tot het oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat betrokkene bewust juiste of misleidende standpunten heeft ingenomen. Alleen het feit dat klagers en betrokkene het niet eens zijn over de uitleg en afwikkeling van de afspraken maakt dat niet anders. Hierdoor kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt: de civiele rechter oordeelt hierover. Daarom is de klacht met betrekking tot gedragingen van 10 december 2015 tot het moment van indiening van het klaagschrift ongegrond.

De volgende verwijten liggen ten grondslag aan de klacht. Betrokkene zou hebben gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van professionaliteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid nu hij een opdracht heeft aanvaard en heeft uitgevoerd die hij niet had mogen aanvaarden (grond a), gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van professionaliteit, zorgvuldigheid en objectiviteit door zijn oordeel aan te laten tasten door een belangenconflict en geen maatregelen heeft getroffen om objectiviteit te waarborgen (grond b), gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen door een rapport op te leveren vol fouten en omissies, inhoud van het rapport onvoldoende te onderzoeken, onderbouwen en verifiëren (grond c), gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen door toe te staan dat zijn rapport is gebruikt in gerechtelijke procedures (grond d), door opdracht uit te voeren volgens standaard 4400, terwijl het een persoonsgericht onderzoek is (grond e). De accountantskamer heeft het volgende overwogen. De registeraccountant is onderworpen aan tuchtrechtspraak en de regels VGBA. Eerst staat de kamer stil bij het feit dat betrokkene zich verweerd door te stellen dat het feitelijk onmogelijk is om te klagen over een conceptrapport. Dit standpunt is verder niet gemotiveerd, waardoor aan dat standpunt voorbij wordt gegaan. Daarbij oordeelt zij dat het indien van klachten over concepten wel mogelijk wordt geacht. Betrokkene had de opdracht niet mogen aannemen van slechts één van de bestuursleden, nu dit bestuurslid niet zelfstandig een opdracht mocht verstrekken. Tevens had betrokkene ook klager moeten raadplegen over de opdrachtverstrekking nu hij ook bestuurslid was. Met betrekking tot klachtonderdeel e gaat het om een persoonsgericht onderzoek en niet een opdracht in de zin van Standaard 4400. In het rapport mocht deze standaard niet worden vermeld. In het rapport is niet alleen gerapporteerd over de feitelijke bevindingen, maar ook beantwoording van vragen en een oordeel over verzamelde informatie. Dit zet de moeder van klager en de stichting in een kwaad daglicht. Het bestuur heeft enkele dagen na de bespreking van het conceptrapport duidelijk gemaakt dat het rapport aantoonde dat de positie van klager als bestuurder onhoudbaar was geworden. Enkele maanden later is klager ontslagen op basis van de bevindingen van betrokkene, volgens klager. In eerdere rechtspraak heeft de kamer overwogen dat een accountant erop bedacht moet zijn dat aan werkzaamheden die hij (heeft) verricht een bevoegd gegeven (mondelinge) opdracht ten grondslag ligt. De opdracht is ondertekend door B en een vermoeden van instemming door C. Onderdeel a is dan ook ongegrond. Onderdeel e is ook ongegrond nu de verstrekte opdracht niet kon worden gekwalificeerd als een onderzoek naar het functioneren, handelen of nalaten van een (rechts)persoon. Er is geen sprake van strijd met Standaard 4400. Betrokkene heeft niet alleen feitelijke bevindingen gerapporteerd, waardoor in strijd met bepalingen van Standaard 4400 is gehandeld. Klachtonderdeel e is gegrond. Met betrekking tot klachtonderdeel b moest betrokkene bedacht zijn op de naleving van objectiviteit nu conflicten bestonden tussen bestuursleden. Hij had waarborgen moeten treffen.

De accountantskamer heeft het volgende overwogen. De registeraccountant is onderworpen aan tuchtrechtspraak. Daarbij wordt gekeken naar verschillende termijnen om vast te stellen of een klacht al dan niet in behandeling wordt genomen. Het klaagschrift is op 29 november 2018 per mail en een dag later per post ontvangen. De kamer is van oordeel dat binnen 3 jaar na 29 november 2012 geklaagd had kunnen worden. Uiterlijk op die datum was bekend dat betrokkene een rol had gespeeld bij de totstandkoming van de overeenkomst en als gevolmachtigde was opgetreden. Dat klager in 2017 heeft gerealiseerd wat de consequenties konden zijn, doet hier niet aan af. Klachtonderdeel a is wegens overschrijding van het termijn niet-ontvankelijk. De Accountantskamer komt dus niet aan beoordeling over de maatregelen toe. Klachtonderdelen b en c zijn wel ontvankelijk, nu zij plaatsvonden na 4 februari 2014. Betrokkene heeft zelf een makelaar ingeschakeld nadat de verkoop van het pand door een makelaar die door klager was ingeschakeld niet lukte. De makelaar van betrokkene heeft het pand wel weten te verkopen. Echter, dit was tegen een lagere prijs dan klager had beoogd. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat door toedoen van betrokkene het pand voor een onredelijke prijs heeft verkocht. Ook is niet gebleken dat betrokkene heeft gehandeld met enig fundamenteel beginsel. Klachtonderdeel b is ongegrond. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene heeft toegezegd om met A te spreken over het afzien van de rente. Betrokkene heeft dit ook steeds ontkend. Eveneens is dit klachtonderdeel ongegrond.

De klacht omvat het volgende. De accountant zou niet de vereiste objectiviteit en onpartijdigheid in acht hebben genomen, omdat hij alleen de belangen van vader en zoon C heeft behartigd en onzorgvuldig en niet-integer heeft gehandeld. De accountant geeft aan dat hij geen standpunt wilde innemen in het conflict en juist poogde een oplossing te vinden. Wel geeft hij toe dat hij bij het opstellen van de jaarrekening over 2016 onvoldoende heeft gerealiseerd dat de discussie nog gaande was omtrent het moment van uittreden. De berekening van zoon B zijn vermogen was slechts om een beeld te vormen welk bedrag bij uittreding moest worden uitgekeerd. De Accountantskamer is van mening dat de accountant kon weten dat belangen tegenover elkaar stonden, nu de accountant op de hoogte was van het conflict. Accountant had dan ook toereikende maatregelen moeten treffen om objectiviteit tegen te gaan. Daarnaast had de accountant ook moeten controleren of zoon B inderdaad per 1 januari 2016 uit de maatschap was getreden. Hier bestond namelijk discussie over. Zoon B zou pas na het opstellen van de jaarrekening hebben gezegd akkoord te gaan met deze datum. Echter, de accountant heeft dit niet vastgelegd. Zoon B geeft aan alleen te hebben gesproken over 1 januari 2017, wat ook uit de overgelegde stukken blijkt. Hierdoor heeft de accountant gehandeld met de beginselen van objectiviteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Nu de jaarrekening van 2016 onjuistheden bevat en de accountant hier in mei 2018 achter kwam, had de accountant in actie moeten komen de onjuistheid te corrigeren en gebruikers hierover te informeren. De accountant heeft geen enkele maatregel getroffen, waardoor tevens het integriteitsbeginsel is geschonden. Ook had de accountant zich moeten afvragen of hij de opdracht van vader had kunnen aannemen, nu hij als accountant van de maatschap optrad. Deze afweging is niet gemaakt. Bovendien is het fundamentele beginsel van objectiviteit geschonden, nu bij het opstellen van de berekening hoofdzakelijk is gekeken naar de belangen van vader. De accountant heeft zich ingepast laten beïnvloeden door vader. De klacht is gegrond. Als maatregel wordt een tijdelijke doorhaling voor twee weken opgelegd. De accountant heeft drie fundamentele beginselen geschonden, waarbij hij gezien zijn houding niet inziet wat het belang daarvan is.

Er kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt (behoudens bijzondere omstandigheden) door opschorting van werkzaamheden in verband met het uitblijven van verschuldigde betalingen. Een accountant is gehouden een zorgvuldige afweging te maken tussen zijn eigen belang en de kenbare belangen van zijn cliënt. Retentierecht bestaat (in beginsel) slecht op de stukken die hij zelf heeft opgesteld. Betrokkene heef gebruik gemaakt van Yuki, een op maat gemaakte softwaretool. Financiële gegevens konden door middel van scannen of mailen worden geautomatiseerd. Betaling door A is uitgebleven, waardoor betrokkene werkzaamheden heeft opgeschort, door online toegang tot de domeinen te voorkomen. Het is niet duidelijk dat de belangen van X1 en X2 prevaleren boven de belangen van betrokkene. Het enkele fout dat kosten worden gemaakt voor de continuïteit van de bedrijfsvoering is niet afdoende. De Kamer heeft niet vast kunnen stellen dat in strijd met enig fundamenteel beginsel is gehandeld. Het gaat namelijk niet op teruggave van verstrekte administraties, maar toegang tot op maat gemaakte digitale administraties, ontworpen door betrokkene. De klacht wordt in al haar onderdelen ongegrond verklaard.

De Kamer is van mening dat de betrokkene niet de juistheid van diverse posten in de jaarrekening had moeten controleren. Van betrokkene kon niet worden verwacht dat zij op de hoogte was van achterstallige schulden van BV1, nu deze niet of niet volledig is weergeven in financiële overzichten. In het rapport is opgenomen dat betrokkene tijdens het onderzoek niet de jaarrekeningen controleert. Klaagster stelt dat betrokkene geen professioneel kritische houding heeft aangenomen, maar heeft onvoldoende onderbouwd waaruit dit zou moeten blijken. Dit onderdeel is ongegrond. Dit geldt ook voor het verwijt dat betrokkene onvolledig en onjuist bepaalde onderwerpen heeft beschreven. Niet duidelijk is welke punten het betreffen. Geen van de aangevoerde klachtonderdelen treft doel. Alle gronden worden ongegrond verklaard.

Betrokkene is sinds 1 juli 2018 voorzitter van de Raad van Bestuur van Bv1. Het betreft een beleidsbepalende functie, maar geen bestuurdersfunctie. Hierdoor kan hij niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor de ‘weigering’ om informatie te verstrekken. De klacht moet derhalve ongegrond worden verklaard. De Kamer vermeld daarbij dat, indien aangenomen dat wel sprake was van een bestuurder, de klacht eveneens niet had kunnen slagen. De termijn die klaagster had geboden om te reageren was te kort en in eerste instantie omvatte het eerste verzoek een fout. Een kort termijn is kennelijk onredelijk. Er moet voldoende tijd zijn om te beoordelen of tegemoet kan worden gekomen aan het verzoek van klaagster of dat andere belangen zich tegen het verzoek verzetten.

De Accountantskamer stelt vast dat de civiele rechter een uitleg moet geven over hoe het concurrentie- en relatiebeding moet worden uitgelegd. De werkzaamheden die betrokkene nog heeft verricht, zijn met instemming van BV1 uitgevoerd. Dat in strijd is gehandeld met het concurrentie- en relatiebeding vindt dan ook geen plaats. Voor een groot deel van de klachtonderdelen is onvoldoende onderbouwd een aannemelijk gemaakt. Daarom zijn de betreffende klachtonderdelen ongegrond verklaard.

Onder de oude overige standaarden (NV COS) is de accountant gehouden de controles met een professioneel kritische houding uit te voeren. Hij moet voldoende en geschikte controle-informatie verzamelen. Tevens was de accountant verantwoordelijk voor het verkrijgen van (een redelijke mate van) zekerheid dat de financiële overzichten geen afwijkingen bevatten die het gevolg zijn van fouten en/of fraude.

Het is niet vereist dat de nauwkeurigheid of de volledigheid van informatie wordt onderzocht of verzameld om een controleoordeel of beoordelingsconclusie over het opstellen tot uitdrukking te brengen. Het resultaat van de werkzaamheden omtrent de samenstelling is dan ook geen rapport of een verklaring over getrouwheid. Betrokkene dat dus niet rapport mogen uitbrengen over de getrouwheid in zijn samenstellingsverklaring. Dit moet aan het bestuur worden overgelaten, die op haar beurt een registeraccount kan inschakelen. Betrokkene heeft onduidelijkheden gewekt in zijn samenstellingsverklaring omtrent zijn werkzaamheden. Hiermee heeft betrokkene het beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden.

De Accountantskamer is van oordeel dat voor het corrigeren en aanpassen van de door betrokkene opgestelde waardebepaling geen aanvullende opdracht nodig is. Correcties die nodig zijn, moeten zonder meer worden doorgevoerd in het belang van een deugdelijke grondslag. Eventuele correcties moeten wel worden voorgelegd aan de andere opdrachtgever. Dit is voornamelijk van belang bij tegenstrijdige belangen tussen opdrachtgevers.

De klacht betreft de werkzaamheden omtrent de goodwillberekening die door D zijn uitgevoerd. Daarvoor is D zelfstandig tuchtrechtelijk aan te spreken. Betrokkene is niet betrokken geweest bij de advisering van C of de waardering van de onderneming. Het feit dat A accountants slechts één accountant in dienst heeft, namelijk D, maakt dat niet anders. De klacht wordt ongegrond verklaard.

De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene met klager had moeten overleggen over het uitwerken van de huwelijksvoorwaarden. Niet is vast komen te staan of dit bij aanvang van de opdracht in 2006 is besproken. Betrokkene had bij de jaarlijkse bespreking klager erop moeten wijzen welke mogelijke risico’s er zijn bij het niet verrekenen. Dat in de praktijk bijna nooit wordt verrekend doet daar niets aan af. Betrokkene had tijdens het jaarlijkse gesprek gemakkelijk de uitwerking van de huwelijksvoorwaarden en het verrekenen van de bedragen kunnen bespreken. Betrokkene heeft dan ook onvoldoende aan zijn zorgplicht voldaan en de fundamentele beginselen van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Tevens werd geklaagd over het feit dat de opstellingen fouten bevatten. De begrippen inkomsten uit arbeid en het vermogensbegrip zijn ten onrechte meegenomen. Op de zitting heeft betrokkene erkend dat hij de winst uit de onderneming en het uitgekeerde dividend op een verkeerde wijze heeft verwerkt. Op grond van artikel 8 nadere voorschriften accountantskantoren moeten stukken 7 jaar worden bewaard. Betrokkene verwees naar de digitalisering van de stukken. Dat is geen geldig verweer, nu hij de stukken nog had moeten bewaren. Ook is een accountant verplicht om zich toetsbaar op te stellen en zich moet weerhouden van het uitoefenen van druk om geen tuchtklacht tegen hem in te dienen. Door klager niet te informeren heeft betrokkene zich niet toetsbaar opgesteld en gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van de accountantsberoep (artikel 42 lid 1 sub b Wab). De accountant wordt een maatregel opgelegd: een berisping. Hierbij is rekening gehouden met de aard en ernst van het verzuim en de omstandigheden waaronder.

Rob Silvertand

Wij helpen u graag

  • Tegen (financiële) dienstverleners
  • 20+ jaar ervaring
  • Eerlijk en transparant