
De rechtbank Gelderland heeft onlangs geoordeeld dat ABN AMRO gerechtigd was om de bankrelatie met een particulier te beëindigen vanwege ongebruikelijke transacties naar hoog risicolanden. De vordering tot vernietiging van de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de ABV niet oneerlijk of onredelijk bezwarend waren en dat de opzegging van de bankrelatie niet in strijd was met de redelijkheid en billijkheid.
Achtergrond van het geschil
Sinds 2017 had X een betaal- en spaarrekening bij ABN AMRO, waarop de ABV van toepassing was. X had ook een rekening bij ING. Na een aantal omvangrijke internationale transacties (naar Irak, Letland en Jersey) startte ABN AMRO een cliëntenonderzoek op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Omdat X de transacties onvoldoende kon verklaren, beëindigde ABN AMRO de relatie. X vorderde vernietiging van art. 2 lid 2 en art. 3 ABV en herstel van de bankrelatie, omdat zijn fundamentele rechten niet waren gewaarborgd.
Beoordeling van het geschil
De rechtbank stelde vast dat de rechten voortvloeiend uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Handvest van de Europese Unie geen directe horizontale werking hebben. Als deze grondrechten niet of onvoldoende zijn gewaarborgd in de ABV, is dit geen grond om de ABV om die reden onredelijk bezwarend te achten. Wel kunnen de bepalingen indirect doorwerken in privaatrechtelijke verhoudingen, zoals via de redelijkheid en billijkheid en de zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 BW. Bij het afwegen van wederzijdse rechten en gerechtvaardigde belangen van partijen moet binnen die normen rekening worden gehouden met de grondrechten.
De rechtbank oordeelde dat art. 2 lid 2 en art. 3 ABV, in samenhang met art. 2 lid 1 en art. 35 lid 1 ABV, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen niet verstoorden ten nadele van X. ABN AMRO diende bij het stellen van vragen de Wwft-leidraad en art. 2 ABV na te leven, zodat X niet aan de willekeur van de bank was overgeleverd.
Beëindiging van de bankrelatie
ABN AMRO had herhaaldelijk om informatie en onderbouwing gevraagd. X had onvoldoende gegevens verstrekt om de bron van zijn vermogen vast te stellen. De rechtbank achtte het voldoende voor de toegang tot het betalingsverkeer dat X over een andere bankrekening beschikte. Voor zover ING gebruikmaakt van haar bevoegdheid tot beëindiging, dient ING rekening te houden met het feit dat X geen andere betaalrekening heeft. De rechtbank kan echter niet vooruitlopen op de belangenafweging die ING moet maken.
Andere feiten of omstandigheden die tot een succesvol beroep van X op art. 6:248 lid 2 BW zouden kunnen leiden, waren niet gesteld of gebleken. In de gegeven omstandigheden oordeelde de rechtbank dat ABN AMRO op grond van art. 5 lid 3 Wwft verplicht was om de relatie te beëindigen en dat de bank redelijkerwijs gebruik heeft mogen maken van de in art. 35 ABV vastgelegde bevoegdheid daartoe.
Conclusie
De rechtbank heeft de vorderingen van X afgewezen en X veroordeeld tot betaling van de proceskosten van ABN AMRO. Deze uitspraak bevestigt dat banken, onder bepaalde omstandigheden, gerechtigd zijn om een bankrelatie met een particulier te beëindigen als gevolg van ongebruikelijke transacties.
Rechtbank Gelderland 22 februari 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:784.
Financieel Recht Advocaten
Wij van Financieel Recht Advocaten hebben veel ervaring met het procederen tegen financiële instellingen als het gaat om het Wwft onderzoek. Heeft u vragen met betrekking tot verplichtingen van de Wwft, het cliëntenonderzoek (KYC onderzoek), Customer Due Dilligence (CDD) of de registratie van uw persoonsgegevens in interne of externe verwijzingsregisters (EVR/IVR). Neem dan vrijblijvend contact op met een van onze advocaten.

Wij staan voor u klaar
- Tegen (financiële) dienstverleners
- 20+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant