Uitspraak: Registeraccountant accepteert bod voor verkoop familiebedrijf maar komt hier later op terug door oneerlijk biedingsproces

Meneer V is de oprichter van een kalvermesterij. Een van de zonen van meneer V (hierna “Broer B”) heeft met zijn vrouw een vennootschap onder firma die stallen en voedersystemen bouwt. Nadat meneer V overlijdt treedt de andere zoon van meneer V (hierna: “Broer A”) toe als firmant. Uit deze vennootschap onder firma en het familiebedrijf van meneer V komt een nieuw bedrijf voort. Dit bedrijf produceert vloeibare voeding voor kalveren en lactose voor de levensmiddelenindustrie. De echtgenote van broer A is directeur-grootaandeelhouder van dit bedrijf.

Eind 2006 worden de broers ervan verdacht verboden middelen te gebruiken in de onderneming van de vof. Beide broers en de vennootschap worden hier strafrechtelijk voor veroordeeld. Hierdoor komt de continuïteit van de onderneming onder druk te staan. De stallen- en voedersystemenfirma is daarom ondergebracht bij het voeding- en lactosebedrijf. Daarbij is overeengekomen dat beide broers op elk moment de aandelen in dit bedrijf kunnen opeisen en dat ze beide de dagelijkse leiding over de onderneming voeren.

Broer sommeert schoonzus tot levering van 50% van de aandelen, schoonzus weigert

In juni 2014 heeft Broer A zijn schoonzus gesommeerd om mee te werken aan de levering van 50% van de aandelen. De schoonzus weigert echter mee te werken waarnaar het voeding- en lactosebedrijf de overeenkomst met Broer A opzegt waardoor Broer A geen toegang meer heeft tot het bedrijf. Hierna zijn de statuten van het voeding- en lactosebedrijf gewijzigd waardoor er verschillende aandelen met stem- en winstrecht en prioriteitsaandelen worden gecreëerd. Daarbij worden aan de prioriteitsaandelen bijzondere zeggenschapsrechten verbonden. Volgens de slotverklaring van de akte worden na de statutenwijziging de aandelen in het voeding- en lactosebedrijf gehouden door Broer B en zijn vrouw. Daarbij heeft de vrouw 1800 aandelen met stemrecht en winstrecht en Broer B één prioriteitsaandeel met stemrecht. De vrouw is op dezelfde dag uit functie getreden als bestuurder. Broer B is nu enig bestuurder van het voeding- en lactosebedrijf.

Broer A start een procedure tegen Broer B bij de voorzieningenrechter in Zutphen. Deze verplicht broer B en zijn vrouw de helft van de aandelen te leveren aan Broer A. Broer B en zijn vrouw gaan echter in hoger beroep tegen deze uitspraak. Door het conflict tussen de broers wordt een verdere samenwerking onmogelijk gemaakt. Het is daarom volgens de Ondernemingskamer noodzakelijk dat het bedrijf door een derde wordt overgenomen. De Ondernemingskamer schorst daarbij Broer B als bestuurder van het bedrijf en benoemt een registeraccountant tot interim-bestuurder. De aandelen van het bedrijf worden beheerd door een jurist. De accountant probeert het bedrijf te verkopen en heeft daarvoor twee serieuze biedingen ontvangen van € 15,5 miljoen en € 15,55 miljoen.

Onderneming wordt failliet verklaard, één van de broers en zijn vrouw vorderen € 4,6 miljoen van accountant

De aandeelhouders kunnen niet unaniem tot een keuze voor één van de twee bieders komen waardoor de accountant en de jurist de keuze maken. De accountant en jurist kiezen uiteindelijk voor de koper die het meeste biedt. Echter, bij een due diligence-onderzoek komt naar voren dat Broer B in een aparte afspraak heeft afgesproken dat hij de eerste vijf jaar na de verkoop 25% van de winst zou ontvangen. De accountant en de andere bieder vinden dat het biedingsproces hierdoor oneerlijk is verlopen waarnaar de accountant beide bieders een nieuw bod laat uitbrengen. Uiteindelijk haken beide bieders af, vermoedelijk door bedreigingen van de broers. Uiteindelijk wordt de onderneming failliet verklaard waarnaar Broer B en zijn vrouw € 4,6 miljoen vorderen van de accountant. Daarnaast dienen zij een klacht in tegen de accountant bij de Accountantskamer omdat de accountant volgens beide niet eerlijk, oprecht, zakelijk en professioneel gehandeld zou hebben. De accountant zou door dit handelen het accountantsberoep in diskrediet hebben gebracht en ondeskundig en onzorgvuldig gehandeld hebben. De Accountantskamer verklaart deze klacht ongegrond waarnaar Broer B en zijn vrouw in hoger beroep gaan.

De accountant was niet op de hoogte van de inhoud van de afspraak tussen Broer B en de hoogste bieder. Tijdens de vergadering met deze bieder en de aandeelhouders heeft de accountant uitdrukkelijk gevraagd of er iets was dat hij zou moeten weten. De afspraak is toen niet ter sprake gekomen. De Accountantskamer heeft daarom terecht gezegd dat Broer B, zij vrouw en de hoogste bieder afspraken hebben verzwegen. Daarnaast heeft de Accountantskamer volgens het College van Beroep voor het Bedrijfsleven terecht gezegd dat de accountant de bieding niet ongeldig heeft verklaard, maar mondeling met de hoogste bieder overeen is gekomen dat hij de bieder zo zou aanpassen dat Broer B niet 25% van de winst zou ontvangen.

Civiele rechter dient te beoordelen of accountant in strijd heeft gehandeld met tuchtrechtelijke normen

Volgens het College dient een bestuurder die door de Ondernemingskamer is aangewezen, net zoals een statutair bestuurder, zich moet richten op het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Daarbij komt hem de nodige beoordelingsruimte toe nu hij binnen de grenzen van zijn taken en bevoegdheden moet beoordelen of bepaalde maatregelen binnen of door de rechtspersoon moeten worden getroffen. In deze tuchtrechtsprocedure gaat het om de vraag of de accountant in strijd heeft gehandeld met de tuchtrechtelijke normen en regels. Het college kan hierover niet oordelen nu de civiele rechter hiertoe bevoegd is.

Het College is daarnaast van oordeel dat het terugkomen op de geaccepteerde bieding van € 15,55 miljoen om zo de eerder bereikte overeenstemming aan te passen niet onzorgvuldig, ondeskundig of onprofessioneel is. De aanpassing zou niet minder profijtelijk zijn voor de vennootschap, maar enkel voor Broer B. Volgens het College mocht de accountant voor aanpassing van de bieding als voorwaarde stellen dat de bieder wel het personeel, maar niet de contracten met de broers overnam. Daarnaast mocht de accountant de voorwaarde stellen dat de bieder geen verdere afspraken mocht maken met één van de broers.

Broer B en zijn vrouw hebben in deze procedure niet aangetoond dat het de accountant tuchtrechtelijk valt te verwijten dat de bieders zich hebben teruggetrokken. Daarnaast hebben ze ook niet aannemelijk gemaakt dat de accountant in strijd heeft gehandeld met de fundamentele beginselen van objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid. Ook is niet vast komen te staan dat de accountant oneerlijk of onoprecht heeft gehandeld. Het College verklaart de klacht daarom ongegrond.

Klik hier voor de volledige uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.

Zorgplicht Advocaten

Heeft u een geschil met uw accountant over de vraag of hij/zij de benodigde vakbekwaamheid, zorgvuldigheid en deskundigheid in acht heeft genomen bij de uitvoering van zijn/haar werkzaamheden? Heeft uw accountant uw opdrachten niet naar behoren uitgevoerd? En heeft u als gevolg daarvan schade geleden? Neem dan contact op met een van de gespecialiseerde advocaten van Zorgplicht Advocaten.

Zie ook vergelijkbare uitspraken:

 

Joost Papeveld

Wij staan voor u klaar

  • Tegen (financiële) dienstverleners
  • 10+ jaar ervaring
  • Eerlijk en transparant
Neem contact op Laat ons u bellen
Monique Ebben

Wij helpen u graag

  • Tegen (financiële) dienstverleners
  • 10+ jaar ervaring
  • Eerlijk en transparant