Een registeraccountant controleert vanaf boekjaar 2008 tot en met boekjaar 2010 de rekening van een Holding. Deze Holding had verschillende dochtermaatschappijen, waaronder N Projectrealisatie 4 B.V. De voornaamste activiteit bestond uit het plaatsen en beheren van vastgoed- en scheepsbeleggingsfondsen alsmede het ontwikkelen van vastgoedobjecten. In 2005 heeft N Projectrealisatie een samenwerkingsovereenkomst gesloten met enkele andere partijen voor een woon- en recreatiegebied project. Enkele jaren later, in 2007, heeft N Projectrealisatie een raamovereenkomst gesloten met een beleggingsinstelling. Op grond van deze overeenkomst heeft de beleggingsinstelling een aanbetaling gedaan van € 7,5 miljoen. De Holding heeft daarbij een concerngarantie verstrekt. De Holding diende dus een eigen vermogen in stand te houden van minimaal € 7,5 miljoen. Zodra het eigen vermogen van de Holding minder dan € 7,5 miljoen zou bedragen zou de beleggingsinstelling gerechtigd zijn de aanbetaling terug te vorderen.
Registeraccountant geeft goedkeurende controleverklaring af bij jaarrekening holding
De beleggingsinstelling heeft N Projectrealisatie in oktober 2011 verzocht uiterlijk op 1 november 2011 aan te tonen dat de eigenvermogenspositie van de Holding tenminste € 7,5 miljoen bedroeg. Dit verzoek leidt tot een bespreking op 18 november 2011 tussen de Holding, de beleggingsinstelling en hun wederzijdse externe accountants. Het onderwerp betreft het eigen vermogen van de Holding. Eind november 2011 heeft de registeraccountant een goedkeurende controleverklaring afgegeven bij de jaarrekening 2010 van de Holding. De beleggingsinstelling heeft hiervan begin december 2011 een afschrijft ontvangen. Tijdens de controle van het boekjaar 2011 is tussen de Holding en het kantoor van de registeraccountant een meningsverschil ontstaan over de controlewerkzaamheden en de kosten daarvan. Uiteindelijk heeft het kantoor van de registeraccountant de controle van de jaarrekening 2011 tussentijds beëindigd in april 2013.
In maart 2017 dient de beleggingsinstelling een klacht in tegen de registeraccountant. Volgens de beleggingsinstelling heeft de registeraccountant ernstige beroepsfouten gemaakt door:
a. Ten onrechte een goedkeurende verklaring af te geven bij de jaarrekening van de holding. Het vastgoed was daarbij substantieel te hoog gewaardeerd waardoor er een veel te hoge voorstelling is gecreëerd van het eigen vermogen.
b. Onjuiste mededelingen te doen aan de beleggingsinstellingen tijdens de bespreking op 18 november 2011 over de waardering van de gebouwen en terreinen en de omvang van het resultaat en het eigen vermogen van de Holding.
c. Na de bespreking de beleggingsinstelling niet te informeren over de onjuiste voorstelling van het eigen vermogen van de Holding.
Beleggingsinstelling stelt dat accountantskamer haar klachten op onjuiste wijze heeft geherformuleerd
De Accountantskamer heeft de klacht van de beleggingsinstelling beoordeeld en de klacht in alle onderdelen niet-ontvankelijk verklaard. De klacht is ruim drie jaar ingediend nadat de beleggingsinstelling de verweten gedragingen had kunnen constateren. De beleggingsinstelling gaat vervolgens in hoger beroep bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. De beleggingsinstelling stelt dat de accountantskamer haar klachten op onjuiste wijze heeft geherformuleerd. Daarnaast stelt de beleggingsinstelling dat zij de klacht niet te laat heeft ingediend omdat zij zich pas in 2016 heeft kunnen realiseren dat de registeraccountant tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.
Het College begint met de beoordeling van het standpunt van de beleggingsinstelling dat de accountantskamer haar klachten op onjuiste wijze heeft geherformuleerd. Het College is van oordeel dat dit niet het geval is geweest. De accountantskamer heeft volgens het College terecht in aanmerking hoe de beleggingsinstelling haar klacht heeft geformuleerd in het klaagschrift en hoe zij deze nader heeft toegelicht.
College: klacht tegen accountant over goedkeurende verklaring is te laat ingediend
Wat betreft het te laat klagen oordeelt het College als volgt. De beleggingsinstelling had eind 2011 de beschikking over de jaarrekening 2009 en 2010 van de Holding. In die jaarrekeningen is opgenomen welke waarderingsgrondslagen zijn gehanteerd. In de jaarrekening 2010 is bijvoorbeeld het volgende opgenomen: “De materiële vaste activa worden gewaardeerd op aanschafwaarde, verminderd met lineair berekende afschrijvingen, gebaseerd op de verwachte economische levensduur en eventuele bijzondere waardeverminderingen”. Gelet op deze toelichtingen in de jaarrekeningen heeft de beleggingsinstelling eind 2011 kennis kunnen nemen van de gehanteerde waarderingsgrondslagen. In hoger beroep heeft de beleggingsinstelling erkend dat zij in 2011 bekend had kunnen zijn met het door de Holding gehanteerde systeem. Volgens het College had de beleggingsinstelling, die werd bijgestaan door een accountant, toen al redelijkerwijs kunnen constateren dat de registeraccountant deze wijze van waarderen niet had mogen accepteren. De stelling van de beleggingsinstelling dat zij zich dit pas in 2016 kon realiseren faalt, aldus het College. Het College oordeelt dat de accountantskamer terecht klachtonderdeel A, B en C niet ontvankelijk heeft verklaard.
Klik hier voor de volledige uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.
Zorgplicht Advocaten
Heeft u een geschil met uw accountant over de vraag of hij/zij de benodigde vakbekwaamheid, zorgvuldigheid en deskundigheid in acht heeft genomen bij de uitvoering van zijn/haar werkzaamheden? Heeft uw accountant uw opdrachten niet naar behoren uitgevoerd? En heeft u als gevolg daarvan schade geleden? Neem dan contact op met een van de gespecialiseerde advocaten van Zorgplicht Advocaten.
Zie ook vergelijkbare uitspraken:
Wij staan voor u klaar
- Tegen (financiële) dienstverleners
- 20+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant