
Betrokkene is ingeschreven als accountant-administratieconsulent in het daarvoor bestemde register. Betrokkene was in de periode maart 2015 tot januari 2018 werkzaam bij BV1. Daar was betrokkene eindverantwoordelijk voor het kwaliteitsbeleid en het stelsel van kwaliteitsbeheersing en -bewaking. Betrokkene en BV1 zijn een arbeidsovereenkomst overeengekomen met een concurrentie- en relatiebeding. Het is verboden gedurende een jaar na beëindiging werkzaamheden te verrichten voor cliënten van BV1. De arbeidsovereenkomst is door betrokkene opgezegd tegen 1 januari 2018.
Samen met Z heeft betrokkene een maatschap opgericht. Betrokkene heeft toestemming gekregen van BV1 om op naam en voor rekening van BV1 enkele afrondende werkzaamheden te blijven verrichten, onder andere voor BV2.
Op 5 januari 2018 heeft betrokkene een geldlening gesloten met BV2. BV2 is een cliënt van BV1, waar betrokkene eerder werkzaam was. Van BV2 heeft betrokkene voor het opstarten van de maatschap een bedrag van 25.000 euro geleend.
Accountant gehandeld in strijd fundamentele beginselen?
Volgens klagers heeft betrokkene in strijd gehandeld met de geldende gedrags- en beroepsregels. Betrokkene zou in strijd hebben gehandeld met het fundamentele beginsel van objectiviteit en professionaliteit, in strijd met het concurrentie- en relatiebeding en onzorgvuldig in de uitvoering van werkzaamheden.
De Kamer stelt voorop dat geen enkele rechtsregel bestaat, die het aangaan van een geldlening met een cliënt verbiedt. Het aangaan van een dergelijke lening kan wel als bedreiging worden gezien.
Betrokkene heeft toegelicht dat de werkzaamheden die hij in 2018 verrichtte met toestemming van BV1, voornamelijk bestonden uit het aanwezig zijn bij financiële gesprekken over de verkoop van het autobedrijf van BV2 en ter morele ondersteuning. De professionele oordeelsvorming van betrokkene bij het aangaan van de geldlening is niet in gevaar gebracht door die werkzaamheden. Tevens heeft betrokkene de mogelijke bedreiging afgewogen en schriftelijk vastgelegd. Deze maatregel vindt de Kamer toereikend in deze omstandigheden om de objectiviteit van betrokkene te waarborgen. De klacht is ongegrond.
De Accountantskamer stelt vast dat de civiele rechter een uitleg moet geven over hoe het concurrentie- en relatiebeding moet worden uitgelegd.
De werkzaamheden die betrokkene nog heeft verricht, zijn met instemming van BV1 uitgevoerd. Dat in strijd is gehandeld met het concurrentie- en relatiebeding vindt dan ook geen plaats.
Voor een groot deel van de klachtonderdelen is onvoldoende onderbouwd een aannemelijk gemaakt. Daarom zijn de betreffende klachtonderdelen ongegrond verklaard.
Klik hier voor de volledige uitspraak.
Klik hier om vrijblijvend contact op te nemen met een van onze advocaten.

Wij staan voor u klaar
- Tegen (financiële) dienstverleners
- 20+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant