In 2021 deed de voorzitter van de Accountantskamer uitspraken in een klachtzaak tegen enkele accountants van KPMG. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft nu geoordeeld dat de voorzitter niet bevoegd was om een dergelijke uitspraak te doen en dat de uitspraak niet voldeed aan de vereisten van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra).
Fraudeonderzoek door KPMG
De klager was tot 2013 werkzaam bij de gemeente Rotterdam en werd betrapt op fraude. Hij diende valse facturen in en leidde de betalingen grotendeels naar zijn eigen bedrijf. KPMG voerde een onderzoek uit naar de fraude en ontdekte een groot aantal valse facturen. In 2015 werd de klager veroordeeld tot het terugbetalen van de onterecht gedeclareerde bedragen aan de gemeente.
Tuchtklachten en afwijzingen
Sindsdien heeft de klager zich gericht op het indienen van tuchtklachten tegen de accountants van KPMG. Echter, zijn vele klachten werden telkens afgewezen en de tuchtrechter oordeelde dat de accountants geen verwijt kon worden gemaakt. De laatste twee klachten werden niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van de bevoegdheid om een tuchtklacht in te dienen.
In 2021 besloot de voorzitter van de Accountantskamer om de klacht van de klager niet in behandeling te nemen. Vervolgens verzocht de klager om een voor beroep of verzet vatbare beslissing, maar de voorzitter wees dit verzoek af.
Hoger beroep en beoordeling door het CBb
De klager besloot daarop in hoger beroep te gaan bij het CBb tegen de afwijzing door de voorzitter van de Accountantskamer. Het CBb moest beoordelen of de mededeling van de voorzitter als een uitspraak kon worden beschouwd waartegen hoger beroep mogelijk was. Het CBb oordeelde dat de voorzitter van de Accountantskamer niet bevoegd was om een dergelijke uitspraak te doen. Bovendien voldeed de uitspraak niet aan de eisen die de Wtra stelt. Ondanks deze vaststelling had het oordeel van het CBb weinig gevolgen voor de klager.
Zelfafdoening en niet-ontvankelijkheid
Het CBb handelde de zaak zelf af en verklaarde de klacht niet-ontvankelijk op basis van het ne bis in idem beginsel. De klacht behandelde klachtonderdelen die al eerder aan bod waren gekomen in eerdere procedures bij de Accountantskamer en het CBb, of waren verweven met klachten die in die procedures waren voorgelegd. Daarom kon de klacht, volgens het ne bis in idem beginsel, niet opnieuw worden berecht.
Het hoger beroep tegen de beslissing van de voorzitter van de Accountantskamer in de klachtzaak tegen KPMG is gegrond verklaard. Hoewel de voorzitter niet bevoegd was om een dergelijke uitspraak te doen en de uitspraak niet voldeed aan de Wtra-eisen, had dit weinig gevolgen voor de klager. Het CBb verklaarde de klacht niet-ontvankelijk op basis van het ne bis in idem beginsel.
Hier kunt u de volledige uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven lezen.
Zorgplicht Advocaten
Heeft u als klant, stakeholder of derde een klacht of schade geleden als gevolg van een fout van een accountant, neem dan contact met ons op voor een vrijblijvend gesprek. De advocaten van Zorgplicht Advocaten hebben jarenlange ervaring met het adviseren over de zorgplicht van een accountant en notaris. Tevens hebben onze advocaten ervaring met het voeren van een klachtprocedure bij de Accountantskamer en het voeren van een procedure bij de civiele rechter.
Wij staan voor u klaar
- Tegen (financiële) dienstverleners
- 20+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant