
In deze zaak staat de behulpzaamheid van appellant bij fraude centraal. Appellant is accountant. Hij heeft voor de eenmanszaak en voor de vennootschap werkzaamheden verricht. Eigenaar van de eenmanszaak was naam 2. Bestuurder en (enig) aandeelhouder van de vennootschap is de BV. Daarvan is naam 2 directeur en grootaandeelhouder. Naam 2 is een zoon van een vriend van appellant.
In 2016 is een strafrechtelijk onderzoek opgestart naar het opzettelijk niet voeren van een administratie van de vennootschap en de eenmanszaak overeenkomstig de daaraan gestelde wettelijke eisen, naar het doen van opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften omzetbelasting van de vennootschap en de eenmanszaak en naar het doen van opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften loonheffingen van de vennootschap. Onder andere appellant is in dit onderzoek als verdachte aangemerkt.
Tijdens de verhoren door de FIOD bekent de accountant onder meer dat:
- hij een deel van de ob-aangiften heeft ingediend;
- hij de klant heeft gewezen op de mogelijkheid ob-omzet door te schuiven en later te corrigeren;
- de klant de omzetten kon manipuleren toen het boekhoud- annex aangiftepakket niet meer werkte;
- hij de cijfers van de klant niet controleerde;
- hij soms wel het idee had dat hij voor het lapje werd gehouden;
- alle lh-aangiften over 2014 onjuist waren.
De uitspraak van de Accountantskamer
Appellant wordt verweten zich niet te hebben gehouden aan de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. De Accountantskamer heeft de volgende klachtonderdelen gegrond verklaard:
- appellant heeft aangiften omzetbelasting van de eenmanszaak over het eerste tot en met vierde kwartaal 2014 onjuist of onvolledig laten doen of gedaan;
- appellant heeft aangiften omzetbelasting van de vennootschap over het eerste kwartaal 2014 tot en met het eerste kwartaal 2016 onjuist of onvolledig laten doen of gedaan;
- appellant heeft aangiften loonheffingen van de vennootschap over de vierwekelijkse tijdvakken in de periode januari 2014 tot en met het vierde tijdvak 2016 onjuist of onvolledig laten doen of gedaan;
- appellant heeft BV3 opgericht ten behoeve van het veilig stellen van een uitkering voor naam 2;
De beoordeling van het geschil in hoger beroep
Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel overweegt het College dat hij ervan uitgaat dat de stelling van appellant dat hem niet kan worden verweten dat ter zake van de eenmanszaak nihilaangiften zijn ingediend, betrekking heeft op de aangiften loonheffingen. Nu het indienen van nihilaangiften loonheffingen voor de eenmanszaak geen onderdeel uitmaakt van de klacht, zoals het OM ter zitting ook heeft gesteld, kan de grief in zoverre niet slagen.
Ten aanzien van het tweede en derde klachtonderdeel heeft appellant aangevoerd dat hij zich ervan heeft vergewist dat de fiscus als gevolg van de onjuist ingevulde aangiften niet zou worden benadeeld, omdat er voldoende middelen op een geblokkeerde rekening stonden. Het College merkt op dat dit er niet aan af doet dat de Belastingdienst, zonder overleg, als extern financier is gebruikt. Ook heeft de Belastingdienst berekend dat zij voor een fors bedrag van bijna € 230.000,- is benadeeld door de fraude, terwijl niet is gebleken dat appellant op enig moment ervoor heeft gezorgd dat de onjuiste voorstelling van zaken, zoals gepresenteerd in de aangiften, werd hersteld. Ook deze grieven slagen niet.
Ten aanzien van het vierde klachtonderdeel volgt het College de Accountantskamer niet in het oordeel dat appellant op dit punt heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit. Het College ziet zonder nadere motivering van de Accountantskamer niet in waarom het oprichten van BV3 met de bedoeling dat naam 2 daar in dienst zou treden ten behoeve van het veiligstellen van een uitkering in verband met ziekte, reeds vanwege dat enkele motief niet oprecht optreden is en het accountantsberoep in diskrediet brengt. Dit gedrag kan echter wel worden aangemerkt als handelen in strijd met het beginsel van objectiviteit, omdat appellant BV 3 niet uit eigen belang heeft opgericht, maar om een uitkering voor naam 2 veilig te stellen. De grief slaagt, maar dit leidt niet tot een ander oordeel omdat de gegrondverklaring van het klachtonderdeel in stand blijft.
De maatregel
De laatste grief is gericht tegen de maatregel. Volgens appellant is de maatregel van doorhaling voor de duur van 10 jaar buitenproportioneel zwaar. In de visie van appellant komt dit neer op een beroepsverbod. Daar komt bij dat appellant reeds is gestraft voor het (assisteren bij het indienen van) de onjuiste aangiften omzetbelasting en loonheffingen namens de vennootschap en de eenmanszaak, en dus fraude. Bij vonnis van 12 augustus 2019 heeft de strafrechter hem veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren. Appellant verzoekt het College de periode waarin herinschrijving wordt verboden, te verkorten.
Het College is met de accountantskamer van oordeel dat het opleggen van de maatregel van doorhaling van de inschrijving van appellant als accountant passend en geboden is. Behulpzaamheid bij fraude is een ernstige overtreding van de regels. De Accountantskamer stelt wel vast dat appellant geen persoonlijk voordeel heeft genoten van zijn handelen. Het College acht uitsluiting van de mogelijkheid van wederinschrijving voor de duur van 10 jaar, zoals de accountantskamer heeft gedaan, in dit geval niet proportioneel. Aan appellant wordt een doorhaling voor de duur van 5 jaar opgelegd.
Lees hier de hele uitspraak.
Zorgplicht Advocaten
Heeft u als klant, stakeholder of derde een klacht of schade geleden als gevolg van fraude door een accountant, neem dan contact met ons op voor vrijblijvend gesprek. De advocaten van Zorgplicht Advocaten hebben jarenlange ervaring met het adviseren over de zorgplicht van een accountant of boekhouder. Tevens hebben onze advocaten ervaring met het voeren van een klachtprocedure bij de Accountantskamer of het voeren van een procedure bij de civiele rechter.

Wij staan voor u klaar
- Tegen (financiële) dienstverleners
- 20+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant