Uitspraak: Accountant vecht doorhaling door tuchtrechter aan

Appellant is accountant en heeft voor de eenmanszaak en de vennootschap advies- en administratieve werkzaamheden verricht. Voor de eenmanszaak heeft appellant een aantal aangiften omzetbelasting over het jaar 2014 ingediend. Voor de vennootschap heeft hij een aantal aangiften omzetbelasting over de periode 2014 tot en met het eerste kwartaal 2016 ingediend, alsmede een aantal aangiften loonheffingen over de periode 2014 tot en met de eerste vier tijdvakken van 2016.

Het OM heeft de juistheid van de aangiften omzetbelasting van de eenmanszaak van het eerste en derde kwartaal van 2014 onderzocht. Uit dit onderzoek is geconcludeerd dat de geconstateerde omzet in beide kwartalen te laag is. Later is ook de juistheid van andere aangiften onderzocht. Hieruit blijkt dat de geconstateerde omzet stelselmatig te laag is aangegeven. In de verhoren bij de politie heeft appellant aangegeven dat alle aangiften onjuist zijn ingediend. In totaal bedraagt het door de Belastingdienst berekende fiscale nadeel ruim 230.000 euro.

In augustus 2019 is appellant veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 240 uur.

Uitspraak van de Accountantskamer

Het hoger beroep is gericht tegen de gegrondverklaring van klachtonderdelen a, b, c en d en de opgelegde maatregel.

Die klachtonderdelen luiden als volgt:

  • appellant heeft aangiften omzetbelasting van de eenmanszaak over het eerste tot en met vierde kwartaal 2014 onjuist of onvolledig laten doen of gedaan;
  • appellant heeft aangiften omzetbelasting van de vennootschap over het eerste kwartaal 2014 tot en met het eerste kwartaal 2016 onjuist of onvolledig laten doen of gedaan;
  • appellant heeft aangiften loonheffingen van de vennootschap over de vierwekelijkse tijdvakken in de periode januari 2014 tot en met het vierde tijdvak 2016 onjuist of onvolledig laten doen of gedaan;
  • appellant heeft het de vennootschap opgericht ten behoeve van het veilig stellen van een uitkering voor de eigenaar.

De beoordeling van het hoger beroep

Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel voert appellant aan dat hem niet kan worden verweten dat ter zake van de eenmanszaak nihilaangiften zijn ingediend, omdat de eigenaar hem had verteld dat alle arbeidscontracten vanuit de eenmanszaak waren omgezet naar de vennootschap. Ten aanzien van dit klachtonderdeel oordeelt het College dat het indienen van nihilaangiften voor de eenmanszaak geen onderdeel uitmaakt van de klacht, de grief kan daardoor niet slagen.

Ter zake het tweede en derde klachtonderdeel voert appellant aan dat hij weliswaar de eigenaar heeft geassisteerd bij het doen van nihilaangiften van de vennootschap, maar dat de accountantskamer er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat appellant zich wel degelijk ervan heeft vergewist dat de fiscus als gevolg daarvan niet zou worden benadeeld. Het College oordeelt als volgt. Het betoog dat appellant zich ervan heeft vergewist dat de fiscus als gevolg van de onjuist ingevulde aangiften niet zou worden benadeeld, snijdt geen houdt. Dit doet er namelijk niet aan af dat de Belastingdienst, zonder dat zij het wist, als extern financier is gebruikt en zij voor meer dan 230.000 euro is benadeeld. De grief slaagt niet.

Ten aanzien van het laatste klachtonderdeel voert appellant aan dat hij met goede bedoelingen is overgegaan tot oprichting van de vennootschap. Het College gaat hier niet in mee. Wel wordt gewezen op een ander fundamenteel beginsel dan de Accountantskamer in eerste aanleg had aangenomen. Het College komt tot een schending van het fundamentele beginsel van objectiviteit. De gegrondverklaring houdt stand.

De maatregel

De laatste grief is gericht tegen de opgelegde maatregel. Volgens appellant is de door de accountantskamer opgelegde maatregel van doorhaling voor de duur van tien jaren een buitenproportioneel zware maatregel. Het College is met de accountantskamer van oordeel dat het opleggen van de maatregel van doorhaling van de inschrijving van appellant als accountant passend en geboden is. Het College merkt wel op dat appellant geen persoonlijk voordeel heeft genoten. Het College acht uitsluiting van de mogelijkheid van wederinschrijving voor de duur van 10 jaar, zoals de accountantskamer heeft gedaan, in dit geval daarom dan ook niet proportioneel. Alles overziende acht het College een doorhaling waarbij de termijn waarbinnen appellant niet opnieuw kan worden ingeschreven wordt bepaald op vijf jaar, op zijn plaats.

De beslissing

Het College verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden uitspraak van de accountantskamer voor zover het de opgelegde maatregel betreft en legt aan appellant de maatregel van doorhaling voor de duur van 5 jaar op.

Lees hier de hele uitspraak.

Zorgplicht Advocaten

Heeft u als klant, stakeholder of derde een klacht of schade geleden als gevolg van een fout van een accountant, neem dan contact met ons op voor vrijblijvend gesprek. De advocaten van Zorgplicht Advocaten hebben jarenlange ervaring met het adviseren over de zorgplicht van een accountant of boekhouder. Tevens hebben onze advocaten ervaring met het voeren van een klachtprocedure bij de Accountantskamer of het voeren van een procedure bij de civiele rechter.

Rob Silvertand

Wij staan voor u klaar

  • Tegen (financiële) dienstverleners
  • 10+ jaar ervaring
  • Eerlijk en transparant
Neem contact op Laat ons u bellen
Monique Ebben

Wij helpen u graag

  • Tegen (financiële) dienstverleners
  • 10+ jaar ervaring
  • Eerlijk en transparant