Eiseres is een vermogensbeheerder. In 1997 heeft zij in een aandelentransactie geparticipeerd nadat zij daarvoor door haar zakenpartner A was benaderd. Zij heeft haar aandelen doorverkocht en geleverd aan F. In de overeenkomst zijn door eiseres verklaringen en garanties afgegeven inzake fiscale posities van de Nederlandse vennootschap B en de dochterondernemingen. Deze garanties houden onder meer een garantstelling in, afgegeven door G, een bij de transacties betrokken derde.
F, koper van de aandelen, is later opgegaan in H (hierna aangeduid als I). In 2001, 2002 en 2003 hebben de door I gekochte ondernemingen naheffingsaanslagen van de Belastingdienst gekregen inzake overdrachtsbelasting en vennootschapsbelasting. I is hierna procedures gestart tegen eiseres. A is in 2014 failliet verklaard. G is in 2011 failliet verklaard. Bij arrest van 18 juli 2017 heeft het gerechtshof Amsterdam eiseres, op grond van de in de koopovereenkomst opgenomen garantiebepaling, veroordeeld tot betaling aan I van in totaal € 6.976.789,19. Eiseres heeft op 1 september 2017 een vaststellingsovereenkomst met I gesloten. Op 4 september 2017 heeft zij op grond deze overeenkomst € 5.678.840,00 aan I betaald.
Gedaagde behartigde de belangen van eiseres rond het sluiten van de overeenkomst. In de algemene voorwaarden van deze overeenkomst van opdracht was het volgende vervalbeding opgenomen: “Without prejudicing the provisions set forth in article 89 of book 6 of the Dutch Civil Code, the right to compensation for damages shall at any rate terminate twelve months after the occurrence of the event that caused, whether directly or indirectly, the damages for which (gedaagde) is liable.”
Bij brief van 13 maart 2018 heeft eiseres gedaagde aansprakelijk gesteld.
Klacht
Gedaagde heeft volgens eisers niet de zorg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in acht genomen. Gedaagde is volgens eiseres met name tekortgeschoten op de volgende punten:
- gedaagde heeft er niet op gewezen dat degene die de garantiebepalingen in 1997 heeft opgesteld eiseres heeft blootgesteld aan grote risico’s en dat de aan eiseres zelf gegeven garanties niets waard zouden zijn;
- gedaagde heeft geen haalbaarheidsadvies opgesteld;
- gedaagde had eiseres moeten waarschuwen dat A al vanaf 2010 ernstige financiële problemen had en dat er mogelijk sprake was van tegenstrijdige belangen tussen eiseres en A;
- gedaagde heeft eiseres onvoldoende op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen in de zaak tegen I.
Bij juist en tijdig advies van gedaagde, zou eiseres in 2008 een schikking hebben getroffen voor € 850.000,-. De schade die zij lijdt, is het verschil tussen het bedrag dat zij uiteindelijk aan I heeft moeten betalen en het bedrag van de gemiste schikking: € 5.678,840,09 – € 850.000,00 = € 4.828.840,00.
Verweer
Gedaagde betwist de schending van de zorgplicht en doet een beroep op de klachtplicht uit artikel 6:89 BW en het vervalbeding in haar algemene voorwaarden.
Oordeel
Eiseres baseert haar vordering op een schending van de zorgplicht. De gedragingen die deze tekortkoming inhouden, vonden in de visie van eiseres plaats over de gehele periode waarin gedaagde eiseres adviseerde. Dit was van 2007 tot 2015. Gedaagde heeft een beroep gedaan op de klachtplicht van artikel 6:89 BW. Op grond hiervan moet binnen bekwame tijd worden geklaagd om een beroep te doen op een gebrek in de prestatie. De tijd die is verstreken tussen het tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestaat of redelijkerwijs diende te bestaan, en dat van het protest, vormt in de beoordeling of binnen bekwame tijd is geklaagd een belangrijke factor.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres de vermeende gebreken in ieder geval kort na 22 juli 2015 had moeten ontdekken. Op deze datum was de uitspraak van de rechtbank waarin eiseres werd veroordeeld tot betaling aan I. Op dat moment werd eisers bijgestaan door een ander advocatenkantoor. Het lag na dit vonnis op de weg voor eiseres en het advocatenkantoor om een onderzoek te starten naar schending van de zorgplicht door gedaagde. Eiseres had daar volgens de rechtbank enige tijd voor mogen nemen, maar van haar kon toch wel worden verwacht dat zij uiterlijk binnen 3 maanden haar onderzoek hiernaar had voltooid. Omstandigheden op grond waarvan de conclusie kan worden getrokken dat eiseres meer tijd nodig had gehad voor dit onderzoek, zijn gesteld noch gebleken.
Eiseres heeft pas op 13 maart 2018 aan gedaagde laten weten dat zij onderzoek doet naar de wijze waarop gedaagde haar heeft bijgestaan. Vervolgens werd pas op 22 november 2018, ruim 3 jaar na het vonnis van de rechtbank, de dagvaarding uitgebracht. Dit is volgens de rechtbank niet binnen bekwame tijd klagen in de zin van artikel 6:89 BW.
Het beroep van gedaagde op de klachtplicht slaagt. Een belangrijke omstandigheid hierbij is volgens de rechtbank dat gedaagde heeft aangegeven dat de e-mailserver uit de betreffende periode niet meer raadpleegbaar is. Ook is de toenmalig behandelend advocaat eind 2014 met het dossier van kantoor is gewisseld.
Lees hier de hele uitspraak
Zorgplicht Advocaten
Bent u benadeeld door een beroepsfout van uw advocaat of een andere (juridische) dienstverlener? Neem dan contact op met een van de advocaten van Zorgplicht Advocaten. Onze gespecialiseerde advocaten hebben jarenlange ervaring in procedures over (beroeps)aansprakelijkheid.
Wij staan voor u klaar
- Tegen (financiële) dienstverleners
- 20+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant