Een gerechtsdeurwaarder wordt verweten onzorgvuldig te hebben gehandeld tijdens beslaglegging roerende zaken. Gerechtshof Amsterdam legt in hoger beroep de maatregel van waarschuwing op aan de gerechtsdeurwaarder.
Het procesverloop
Er is beslag gelegd door de gerechtsdeurwaarder op roerende zaken die zich bevonden in het eetcafé van klager 1. De gerechtsdeurwaarder heeft dat beslag gehandhaafd en de executieverkoop aangezegd. Volgens klagers mocht de verkoop niet worden doorgezet omdat de roerende zaken behoren tot het afgescheiden vermogen van klager 1 en niet meer tot het privévermogen van haar vennoten. Bovendien zijn de roerende zaken verpand aan een derde en deze zouden bij een executoriale verkoop te weinig opleveren om die verkoop te rechtvaardigen. Ook zou het van de executoriale verkoop opgemaakte proces-verbaal onjuistheden bevatten.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 21 oktober 2021 een beroepschrift bij het Gerechtshof Amsterdam ingediend tegen de beslissing van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 21 september 2021.
De klacht
Klagers 1, 2 en 3 beklagen zich over het volgende:
A) De gerechtsdeurwaarder heeft aangestuurd op openbare verkoop terwijl een rechtsgeldig belang ontbrak, omdat de inventaris aan klager 1 behoort, waardoor deze niet kan worden aangewend voor een privé schuld van een van de vennoten.
B) De gerechtsdeurwaarder heeft tegen beter weten in beslag gelegd op de inventaris en de openbare verkoop doorgezet, terwijl vooraf duidelijk was dat het beslag meer kosten dan opbrengsten zou opleveren. Ook was het de gerechtsdeurwaarder bekend dat executoriale verkoop van de inventaris de vordering de pandhouder (aan wie de inventaris was verpand) niet zou overstijgen.
C) Klager 3 heeft namens klager 2 op 18 februari 2020 een bod van € 7.000,- gedaan op de inventaris. De gerechtsdeurwaarder heeft echter in het proces-verbaal van die datum opgenomen dat met het bedrag van € 7.000,- de openbare verkoop zou zijn afgekocht. Dit is onjuist.
Klagers 2 en 3 beklagen zich voorts samengevat over het volgende:
D) De gerechtsdeurwaarder heeft geïmpliceerd dat de opbrengst van de verkoop (€ 7.000,-) over de beslagleggers en de pandhouder moet worden verdeeld. Dat is niet juist omdat het pandrecht voorgaat op het executoriale beslag.
E) De gerechtsdeurwaarder heeft het proces-verbaal van 18 februari 2020 niet ingetrokken, hoewel hij uiteindelijk heeft erkend dat klagers 2 en 3 op 18 februari 2020 de bedrijfsinventaris voor € 7.000,- hebben gekocht en de eigendom is overgegaan van klager 1 op klagers 2 en 3. Het is klachtwaardig dat hij het proces-verbaal niet heeft ingetrokken, nu daarin onwaarheden staan.
De beoordeling
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klachtonderdelen a, b, c en d gegrond en klachtonderdeel e ongegrond verklaard. Aan de gerechtsdeurwaarder is een schorsing voor de duur van twee weken opgelegd en hij is in de kosten veroordeeld.
Klachtonderdeel a: aangestuurd op openbare verkoop terwijl inventaris toebehoorde aan klager 1
De gerechtsdeurwaarder heef voorafgaand aan de openbare verkoop navraag gedaan bij de rechtbank, waarbij is gebleken dat er geen verzoek tot het starten van een executiegeschil was ingediend. Onder deze omstandigheden was de gerechtsdeurwaarder gerechtigd en naar zijn opdrachtgever zelfs verplicht, de openbare verkoop door te zetten. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b: verkoop doorgezet terwijl kosten de baten zouden overstijgen en de goederen waren verpand
De stelling van klagers dat de kosten van de openbare verkoop niet zouden opwegen tegen de opbrengst wordt niet gesteund door de overgelegde stukken. Volgens de overgelegde pandlijst hadden de roerende zaken een vervangingswaarde van € 70.000,-. In de door klagers overgelegde taxatie is de waarde van de roerende zaken getaxeerd op € 7.500,-. De kosten van beslaglegging en openbare verkoop zijn beduidend lager. Dit klachtonderdeel is in zoverre ongegrond.
Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat het niet de verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder is om duidelijkheid te krijgen over het (bestaan van het) pandrecht. Het lag op de weg van de pandhouder dat aan te tonen. Dat de gerechtsdeurwaarder heeft besloten de executoriale verkoop door te zetten is dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel c: proces-verbaal van 18 februari 2020
De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweer in eerste aanleg aangevoerd dat klagers 2 en 3 geen belang hebben bij dit klachtonderdeel omdat geen eigen belang van klagers 2 en 3 is geschonden. Het hof stelt voorop dat een klager voldoende eigen belang moet hebben om als belanghebbende te worden aangemerkt en als klager te kunnen worden ontvangen in de tuchtprocedure. Dat is de vaste lijn in de rechtspraak van het hof.
Over dit klachtonderdeel oordeelt het hof als volgt. In het proces-verbaal heeft de gerechtsdeurwaarder een beschrijving gegeven van zijn waarnemingen en verrichtingen. Daar staan geen onjuistheden in. Er heeft immers inderdaad geen openbare verkoop meer plaatsgevonden. Wel heeft de gerechtsdeurwaarder ter plaatse zo onduidelijk gecommuniceerd dat hij zich kennelijk bij de verdere afhandeling gedwongen heeft gevoeld zich te gedragen alsof er op 18 februari 2020 een executoriale verkoop heeft plaatsgevonden. De gerechtsdeurwaarder erkent in hoger beroep ook dat hij meer expliciet had moeten benoemen hoe hij het aanbod heeft opgevat en welke transactie tot stand is gekomen. In de nadien gevoerde correspondentie had hij daarover ook duidelijker moeten zijn. Dat valt de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk aan te rekenen. In zoverre slaagt dit klachtonderdeel.
Klachtonderdeel d: geïmpliceerd dat de beslagopbrengst moet worden verdeeld tussen beslagleggers en pandhouder
Anders dan de kamer heeft geoordeeld, acht het hof de tekst in het e-mailbericht juist. De gerechtsdeurwaarder heeft in dat bericht niet geïmpliceerd dat het bedrag van € 7.000,- moest worden gedeeld. Over de wijze waarop er verdeeld moet worden heeft de gerechtsdeurwaarder zich niet uitgelaten. Hij heeft slechts neutraal geformuleerd dat de vordering ter verdeling kon worden ingediend. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel e: intrekken proces-verbaal 18 februari 2020
Gelet op de beoordeling van klachtonderdeel c, hoeft de gerechtsdeurwaarder het bestreden proces-verbaal niet in te trekken, want daarin staan geen onwaarheden of onjuistheden. Dit klachtonderdeel is om die reden ongegrond.
De beslissing
Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat van de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder slechts onderdeel c gegrond is. De overige vier klachtonderdelen zijn ongegrond. De gerechtsdeurwaarder heeft onzorgvuldig gehandeld. Het hof merkt over de door de kamer opgelegde maatregel van schorsing ten overvloede nog het volgende op. Op grond van de Gerechtsdeurwaarderswet kan aan een gerechtsdeurwaarder geen schorsing worden opgelegd, nu wel de tuchtmaatregelen genoemd zoals een waarschuwing, een berisping of een geldboete, maar niet een schorsing voor de duur van ten hoogste één jaar.
Het hof vernietigt de bestreden beslissing, met uitzondering van de kostenveroordeling en verklaart klachtonderdeel c gegrond. Daarnaast legt het hof aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van waarschuwing op en verklaart alle overige klachtonderdelen ongegrond.
Hier kunt u de volledige uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam lezen.
Zorgplicht Advocaten
Heeft u als klant, stakeholder of derde een klacht of schade geleden als gevolg van een fout van een accountant, neem dan contact met ons op voor vrijblijvend gesprek. De advocaten van Zorgplicht Advocaten hebben jarenlange ervaring met het adviseren over de zorgplicht van een accountant of boekhouder. Tevens hebben onze advocaten ervaring met het voeren van een klachtprocedure bij de Accountantskamer of het voeren van een procedure bij de civiele rechter.
Wij staan voor u klaar
- Tegen (financiële) dienstverleners
- 20+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant