Klaagster exploiteert een kinderdagverblijf. A is eindverantwoordelijke en directeur. Er zijn 12 mensen in dienst, 11 kinderleidsters en 1 leidinggevende. B verzorgde de boekhouding en administratie van het kinderdagverblijf. In 2013 is B overgenomen door BV1. Advieswerkzaamheden werden uitgevoerd door C en de praktische werkzaamheden werden uitgevoerd door D, beiden werkzaam voor BV1.
In augustus 2014 heeft tussen klaagster en C overleg plaatsgevonden in verband met de aanstelling van een nieuwe kinderleidster. Hierin heeft C onder meer uiteen gezet dat in de CAO is bepaald dat de functie van kinderleidster is ingedeeld in schaal 6, maar dat bij klaagster alle leidsters zijn ingedeeld in schaal 7.
Op 27 augustus 2019 heeft A BV1 het volgende bericht gestuurd: “De schalen en trede van de leidsters zijn sinds 2014 niet correct. Alle leidsters, behalve Jeanette en ik, horen in schaal 6 te zitten. Zij hadden bever nooit in schaal 7 mogen zitten want zij hebben die functie niet.”
Op 12 september 2019 heeft A gevraagd de salarissen van vijf medewerksters voor de maand september in te delen in schaal 6, trede 21. Daarnaast heeft ze gevraagd om een gesprek met betrokkene over de ontstane situatie. BV1 heeft A meegedeeld dat uit de correspondentie van augustus 2014 blijkt dat medewerksters vaker waren ingeschaald in schaal 7, maar dat zij wel willen meedenken over het eventueel corrigeren van de inschaling als blijkt dat er wel afspraken met de betreffende leidsters zijn over inschaling in 6. Op 20 september 2019 heeft een overleg plaatsgevonden met betrokkene, waar ook C bij aanwezig was. Dit heeft niet tot enig resultaat geleid.
Op 20 november 2019 heeft klaagster BV1 aansprakelijk gesteld. Betrokkene heeft aansprakelijkheid afgewezen. Verder heeft betrokkene de dienstverlening beëindigd.
De klacht
Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klaagster verwijt betrokkene het volgende:
- BV1 heeft verzuimd uitvoering te geven aan de afspraak om medewerkster E na zes maanden terug te plaatsen in schaal 6.
- BV1 heeft vier andere medewerksters zonder overleg, medeweten en toestemming van klaagster ingeschaald in een hogere schaal dan waarop zij op grond van de CAO recht hebben.
- BV1 heeft de vragen van klaagster over de inschaling op zijn beloop gelaten in plaats van dit goed uit te zoeken.
- BV1 is tekort geschoten in de coaching en in het advies aan klaagster over personeelsbeleid, lonen en de CAO.
- Een schriftelijke opdrachtbevestiging ontbreekt.
- BV1 is niet professioneel omgegaan met de door klaagster ingediende klacht en heeft de dienstverlening aan klaagster met een veel te korte opzegtermijn beëindigd.
De beoordeling
Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel stelt klaagster dat BV1 haar afspraak niet heeft nagekomen door medewerkster E niet in schaal 6 te plaatsen, waardoor zij in schaal 7 is blijven zitten. Betrokkene verweert zich door te stellen dat betrokkene al in september 2014 wist, of kon weten, dat medewerkster E in schaal 7 was ingedeeld. Het eerste klachtonderdeel valt dus volgens betrokkene buiten de driejaarstermijn.
De Accountantskamer gaat hierin mee, op de betreffende salarisstrook staat duidelijk dat medewerkster E was ingedeeld in schaal 7. C heeft haar daarnaast uitvoerig geïnformeerd over de werking van de salarisstroken. De stelling van klaagster dat de salarisstrook voor haar niet duidelijk was gaat dus niet op. A had dus redelijkerwijs in 2014 al op de hoogte kunnen zijn van het feit dat medewerkster E in schaal 7 was ingedeeld. Dit is ruim voor januari 2016, de uiterlijke datum van de driejaarstermijn. Het eerste klachtonderdeel wordt niet-ontvankelijk verklaard.
Het tweede, derde en vierde klachtonderdeel wordt gezamenlijk behandeld. De Accountantskamer is van oordeel dat een e-mail van C aan A op 19 augustus 2014 cruciaal is in de beoordeling van deze klachtonderdelen. In deze mail stelt C ook niet te weten hoe het kan dat de medewerkers in een hogere schaal zijn ingedeeld. Namens klaagster is betoogd dat zij dit e-mailbericht nooit heeft gekregen en dat het op de weg van C had gelegen om haar daarover te bellen. De Accountantskamer gaat hier niet in mee. De mails van C aan A, waren daarvoor nog elke keer aangekomen. C had dus geen reden om te onderzoeken of de mail wel in goede orde was ontvangen. Het had volgens de Accountantskamer eerder op de weg gelegen dat A, bij het uitblijven van een antwoord op haar vragen over de inschaling, contact op nam met C. Dat heeft zij niet gedaan. Hieruit volgt het tweede en derde klachtonderdeel tevens niet-ontvankelijk is. Met betrekking tot het vierde klachtonderdeel overweegt de Accountantskamer dat het hierin geformuleerde verwijt dusdanig in het verlengde ligt van hetgeen is gesteld in het tweede en derde klachtonderdeel dat ook dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van het vijfde klachtonderdeel oordeelt de Accountantskamer dat bij aanvang van de werkzaamheden in januari 2014 door BV1 voor klaagster al duidelijk was – of duidelijk had kunnen zijn – dat er geen schriftelijke afspraken waren over de werkzaamheden die BV1 zou verrichten en tegen welk tarief. Hieruit volgt dat dit klachtonderdeel te laat is ingediend, wegens overschrijding van de driejaarstermijn.
Ook het zesde klachtonderdeel is niet-ontvankelijk. Het klachtonderdeel is namelijk pas op zitting naar voren gebracht. Dit is in strijd met goede tuchtprocesorde.
De klacht is in alle onderdelen niet-ontvankelijk
Lees hier de hele uitspraak.
Zorgplicht Advocaten
Heeft u als klant, stakeholder of derde een klacht of schade geleden als gevolg van een fout van een accountant, neem dan contact met ons op voor vrijblijvend gesprek. De advocaten van Zorgplicht Advocaten hebben jarenlange ervaring met het adviseren over de zorgplicht van een accountant of boekhouder. Tevens hebben onze advocaten ervaring met het voeren van een klachtprocedure bij de Accountantskamer of het voeren van een procedure bij de civiele rechter.
Wij staan voor u klaar
- Tegen (financiële) dienstverleners
- 20+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant