Op 7 juni 2016 is klager een geregistreerd partnerschap aangegaan met de vrouw. Voorafgaand hieraan zijn klager en de vrouw partnerschapsvoorwaarden overeengekomen, waarin zij een gemeenschap van goederen zijn overeengekomen.
Op 24 april 2017 laat klager aan de notaris weten dat de relatie tussen hem en de vrouw ten einde is. Hij geeft daarnaast aan dat hij met de notaris en zijn vrouw tot een oplossing wil komen.
Vervolgens hebben twee gesprekken plaatsgevonden tussen klager, de vrouw en de notaris. In deze bespreking is onder andere overeengekomen dat bij de berekening van de overwaarde een leningsovereenkomst niet in acht wordt genomen. De verklaring die ten aanzien van deze gesprekken is opgesteld is door klager en de vrouw ondertekend.
Klager en de vrouw zijn na de ontbinding van het geregistreerd partnerschap verwikkeld in een gerechtelijke procedure over de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden.
Op verzoek van de (advocaat van de) vrouw heeft de notaris per brief van 20 december 2019 en per e-mail van 9 maart 2020 antwoord gegeven op een aantal aan hem gestelde vragen, onder meer met betrekking tot de verklaring van 23 mei 2017. De reactie van de notaris is door de vrouw in het geding gebracht in de procedure met klager.
De klacht
Klager verwijt de notaris dat hij heeft meegewerkt aan het opstellen van de verklaring. De notaris had die verklaring nooit aan klager mogen voorleggen en hij had zich er beter van moeten vergewissen of dit daadwerkelijk de wil van partijen/klager was. Klager werd naar eigen zeggen enorm onder druk gezet door de vrouw. Daarnaast heeft de notaris volgens klager zijn geheimhoudingsplicht geschonden door mee te werken aan de brief van 20 december 2019 en de e-mail van 9 maart 2020. De notaris heeft hierover ten onrechte geen contact opgenomen met de (advocaat van) klager en de brief en de e-mail ook niet eerst aan klager voorgehouden. Ten slotte heeft de notaris in deze brief niet de volledige waarheid vermeld volgens klager.
De beoordeling
Artikel 99 lid 21 Wna bepaalt dat een klacht slechts in behandeling kan worden genomen wanneer deze binnen drie jaren na de dag waarop klager kennis heeft genomen van het handelen. De kamer overweegt dat voor zover de klacht zich richt op het handelen van de notaris met betrekking tot de besprekingen op 25 april 2017 en 19 mei 2017 de klacht te laat is ingediend. Klager was aanwezig bij die besprekingen, zodat hij vanaf dat moment op de hoogte was van het vermeende klachtwaardig handelen van de notaris. De klachttermijn is daarom uiterlijk gaan lopen op 20 mei 2017 – de dag na de datum waarop de (definitieve) verklaring door de notaris werd opgesteld. De klachttermijn is derhalve geëindigd op 19 mei 2020.
Ten aanzien van het handelen omtrent de verklaring van 23 mei 2017 is de kamer van oordeel dat klager onvoldoende heeft onderbouwd waarom het voor de notaris kenbaar moest zijn dat klager door de vrouw onder druk werd gezet en dat hij onvoldoende in staat was om op dat moment zijn wil te bepalen. De klacht is op dit punt ongegrond.
Ten slotte heeft de notaris ten aanzien van de brief van 20 december en e-mail van 9 maart 2020 ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De notaris heeft enkel zijn visie gedeeld, dit valt buiten de geheimhoudingsplicht. Dat er in de brief/e-mail van de notaris onjuistheden staan is door klager onvoldoende onderbouwd. De klacht is ook op dit punt ongegrond.
De kamer verklaart de klacht deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond.
Zorgplicht Advocaten
Heeft u een geschil met uw notaris over de vraag of hij/zij de benodigde vakbekwaamheid, zorgvuldigheid en deskundigheid in acht heeft genomen bij de uitvoering van zijn/haar werkzaamheden? Neem dan hier contact op met een van de gespecialiseerde advocaten van Zorgplicht Advocaten.
Wij staan voor u klaar
- Tegen (financiële) dienstverleners
- 20+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant