Betrokkene is financieel directeur geweest van NV1, moedermaatschappij van enkele dochtervennootschappen. Betrokkene verzorgde vanuit deze groep de administratie van BV1. Op 18 december is door BV1 aangifte vennootschapsbelasting gedaan over het boekjaar 1 juni 2001 tot en met 31 maart 2003. In die aangifte is met betrekking tot een kantoorgebouw ten onrechte en bedrag aan willekeurige afschrijving vermeld. Dit pand was door BV1 gekocht van BV2.
In verband met deze aangifte is betrokkene strafrechtelijk vervolgd. De rechtbank en daarna het hof hebben de volgende tenlastelegging bewezen verklaard: “opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging”
De uitspraak van het hof is voor klager (de voorzitter van de Nba) aanleiding geweest een tuchtprocedure te starten tegen betrokkene.
De klacht
De klacht houdt in dat betrokkene met zijn strafbare gedraging heeft gehandeld in strijd met artikel 5 van de tot en met 31 december 2006 geldende Gedrags- en beroepsregels registeraccountants 1994 (GBR).
De beoordeling
Betrokkene heeft zich laten uitschrijven uit het register van de Nba. Omdat de gedraging van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft plaats heeft gevonden in 2003, toen hij nog wel als accountant stond ingeschreven, is hij daarvoor nog onderworpen aan tuchtrechtspraak.
De voorzitter van de Nba kan een klacht aanhangig maken wanneer een accountant is veroordeeld voor een strafbaar feit dat raakt aan de werkzaamheden die een accountant verricht. Betrokkene is veroordeeld voor belastingfraude. Het doen van belastingaangifte valt hieronder.
Op grond van het destijds geldende artikel 5 GBR onthoudt de registeraccountant zich van al hetgeen schadelijk is voor de eer van de stand der registeraccountants.
Betrokkene heeft op zitting naar voren gebracht dat op het moment van het opmaken van de belastingaangifte door BV1 geen twijfel had om daarin de willekeurige afschrijving op te nemen. Hij stelt ook geen kennis te hebben genomen van een brief van 28 maart 2003 van de belastingdienst die waarschijnlijk voor hem is achtergehouden en waaruit hij had kunnen opmaken dat de willekeurige afschrijving al was afgewezen.
De uitspraak van het hof is onherroepelijk. Tuchtrechtelijk is voldoende aannemelijk geworden dat betrokkene feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk doen van een onjuiste belastingaangifte. Het is volgens de Accountantskamer evident dat de gedraging van betrokkene schadelijk is voor de in artikel 5 GBR bedoelde eer van de stand. De klacht wordt dan ook gegrond verklaard.
Door zijn handelswijze heeft betrokkene het vertrouwen in accountants op zodanige wijze geschaad, dat de Accountantskamer alleen een doorhaling op zijn plaats acht. Aan betrokkene wordt de maatregel van doorhaling voor de duur van 10 jaar opgelegd.
Lees hier de hele uitspraak.
Zorgplicht Advocaten
Heeft u als klant, stakeholder of derde een klacht of schade geleden als gevolg van een fout van een accountant, neem dan contact met ons op voor vrijblijvend gesprek. De advocaten van Zorgplicht Advocaten hebben jarenlange ervaring met het adviseren over de zorgplicht van een accountant of boekhouder. Tevens hebben onze advocaten ervaring met het voeren van een klachtprocedure bij de Accountantskamer of het voeren van een procedure bij de civiele rechter.
Wij staan voor u klaar
- Tegen (financiële) dienstverleners
- 20+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant