Betrokkene is accountant. Klager is aandeelhouder van BV1, de moedervennootschap van BV2. B is aandeelhouder van BV3, de moedervennootschap van BV4. Betrokkene was sinds 2010 accountant van BV4 en sinds 2011 van BV2.
BV2 en BV4 opereerden in dezelfde branche. Betrokkene heeft begin 2017 het initiatief genomen om B en klager met elkaar in contact te brengen. Er hebben vervolgens onder toeziend oog van betrokkene meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen B en klager. Betrokkene heeft vervolgens in een memorandum drie scenario’s voor een mogelijke samenwerking opgesteld.
Betrokkene heeft in juli 2017 aan klager en B geschreven “dat het goed zou zijn als beide partijen op het voorstel dat er zou komen een derde zouden laten meekijken omdat het voor ons (het accountantskantoor van betrokkene) gewoon weg niet te doen is om ‘2 heren te dienen’”.
Van BV4 en BV2 is vervolgens een waardeanalyse gemaakt met als waarderingsdatum 1 januari 2017. Deze analyse is vastgelegd in een concept rapport van 16 oktober 2017, dat is opgesteld door betrokkene en twee andere accountants.
Bij een aan BV1 gerichte factuur van 15 januari 2018 heeft het accountantskantoor waar betrokkene werkzaam is kosten met betrekking tot de advieswerkzaamheden ten behoeve van de samenwerkings-structuur voor de helft in rekening gebracht.
De klacht
Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klager verwijt betrokkene het volgende:
- hij heeft niet de vereiste objectiviteit in acht genomen toen hij in de periode februari 2017 tot en met november 2018 zowel klager als B adviseerde;
- bij de uitvoering van het waarderingsonderzoek heeft betrokkene in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid;
- betrokkene heeft niet de vereiste integriteit in acht genomen, omdat hij geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van onregelmatigheden in de jaarrekening 2017 van BV4.
De beoordeling
Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel heeft betrokkene zich verweerd door te stellen dat geen sprake is van schending van het fundamentele beginsel van objectiviteit. Hij is van mening dat hij op objectieve wijze de belangen van klager heeft behartigd en dat beide partijen wisten van zijn rol. Beide partijen hebben de helft van zijn facturen betaald en hij heeft klager en B ertoe gezet een eigen adviseur in de arm te nemen.
De Accountantskamer stelt voorop dat een schending van het fundamentele beginsel van objectiviteit niet alleen aan de orde is indien wordt vastgesteld dat van een objectieve oordeelsvorming daadwerkelijk geen sprake is, maar ook indien duidelijk is dat de accountant zich heeft begeven in een situatie waarin zijn objectiviteit te zeer in het gedrang komt.
Betrokkene heeft aangegeven maatregelen te hebben genomen om zijn objectiviteit te waarborgen. Betrokkene is op grond van het bepaalde in artikel 21 lid 3 VGBA gehouden om de bedreiging, zijn beoordeling daarvan en de toegepaste maatregelen in het dossier vast te leggen, zodat hij daar op een later moment op kan terugvallen en indien noodzakelijk zich tegenover derden kan verantwoorden. Daarnaar gevraagd heeft betrokkene ter zitting erkend dat hij dienaangaande niets in zijn dossier heeft vastgelegd. In zoverre is het eerste klachtonderdeel gegrond.
Klager heeft zich in het tweede klachtonderdeel op het standpunt gesteld dat de door betrokkene uitgevoerde waardering gebaseerd is op een prognose die geen verband houdt met de werkelijkheid. Betrokkene heeft tegen deze klacht gemotiveerd verweer gevoerd. Klager heeft het verweer van betrokkene onbetwist gelaten. Gelet op het verweer van betrokkene komt de Accountantskamer tot de conclusie dat klager zijn stellingen dat betrokkene het waarderingsonderzoek niet vakbekwaam en zorgvuldig heeft uitgevoerd, onvoldoende heeft onderbouwd. Het tweede klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Ook het derde klachtonderdeel is ongegrond. Betrokkene was namelijk niet gehouden om in het kader van zijn opdracht de juistheid van de samenstelling van de jaarrekening 2017 te controleren en hij mocht in beginsel uitgaan van de juistheid van de daarin opgenomen informatie. Indien en voor zover de jaarrekening 2017 de door klager gestelde gebreken zouden bevatten, heeft klager onvoldoende onderbouwd dat betrokkene deze eenvoudig had kunnen onderkennen, laat staan dat hij in verband daarmee actie had moeten ondernemen.
De maatregel
De klacht wordt gedeeltelijk gegrond verklaard. Aan betrokkene wordt de maatregel van waarschuwing opgelegd.
Lees hier de hele uitspraak.
Zorgplicht Advocaten
Heeft u als klant, stakeholder of derde een klacht of schade geleden als gevolg van een fout van een accountant, neem dan contact met ons op voor vrijblijvend gesprek. De advocaten van Zorgplicht Advocaten hebben jarenlange ervaring met het adviseren over de zorgplicht van een accountant of boekhouder. Tevens hebben onze advocaten ervaring met het voeren van een klachtprocedure bij de Accountantskamer of het voeren van een procedure bij de civiele rechter.
Wij staan voor u klaar
- Tegen (financiële) dienstverleners
- 20+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant