
Klager is DGA van A B.V en B Beheer B.V. Hij is in 2008 gescheiden van C. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister op 16 juni 2009. Betrokkene is als openbaar accountant verbonden aan accountantskantoor D.
Met het oog op de echtscheiding heeft betrokkene van klager de opdracht gekregen om te komen tot een waardering van vermogensbestanddelen van de echtelieden per 30 juni 2007. C heeft dezelfde opdracht verstrekt aan E van accountantskantoor F. Nadien is door klager en C, bijgestaan door advocaten, uitgebreid onderhandeld en geprocedeerd over de verdeling van hun vermogensbestanddelen.
In een e-mailbericht van 2 maart 2011 heeft betrokkene de volgende waardering van B Beheer gestuurd: “Op 15 december j.l. hebben de heer E en ik aan jou en mw C een brief inzake de waardering geschreven. De waarde per 31 december 2007 is berekend op € 3.084.332. 50% hiervan is € 1.542.166. De kostprijs van 50% van de aandelen is €10.210. De AB winst bedraagt derhalve € 1.531.956. De verschuldigde aanmerkelijk belang heffing 2/7 bedraagt 25%, zijnde € 382.989. Aan mw. C kan worden toegerekend: € 1.542.166- /- € 382.989= € 1.159.177.”
In reactie op een verzoek van klager heeft betrokkene hem in een e-mailbericht van 12 september 2011 aangaande het pensioen van C geschreven: “Ik heb kennis genomen van de brief van Aegon, waarin zij verzoeken € 151.511 over te maken ten behoeve van de afkoop van haar pensioen. In de balans per 31 december 2007 hebben wij (E en ik) een bedrag opgenomen van € 158.417 voor haar pensioen. Dus wat mij betreft is dit bedrag in ieder geval niet te hoog. Het gaat om een eenmalige koopsom en daarmee moet dan de pensioenproblematiek zijn afgewikkeld.”
Klager en C hebben in juni 2012, op alle punten die hen nog verdeeld hielden, een convenant aangaande de gevolgen van de echtscheiding ondertekend (hierna: het echtscheidingsconvenant). Daarin is onder meer overeengekomen dat klager ervoor zorg zal dragen dat (kort gezegd) het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen van C zullen worden afgestort.
Mevrouw drs. H heeft bij brief van 7 december 2012 aan de advocaten van klager en C een pensioenanalyse gezonden. Daarin wordt onder meer vermeld dat ten behoeve van de aanspraken van C een bedrag van € 151.511 is afgestort bij Aegon en dat voor de resterende aanspraken van C op ouderdomspensioen een koopsom van € 336.871 is benodigd.
Klager heeft betrokkene ermee geconfronteerd dat het hanteren van een commerciële grondslag in plaats van de door betrokkene gehanteerde, door klager als de fiscale grondslag aangeduide maatstaf voor de waardering van de pensioenaanspraken van C voor hem tot een groot verschil heeft geleid. Betrokkene heeft hierop geantwoord dat hij niet inziet wat het kantoor verkeerd heeft gedaan. Het kantoor is volgens hem niet betrokken geweest bij de ondertekening van het covenant.
De klacht
Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Deze klacht is gebaseerd op het verwijt dat betrokkene in het kader van de waardebepaling van B Beheer de pensioenverplichtingen op een onjuiste grondslag heeft gewaardeerd.
De beoordeling
Klager heeft ter onderbouwing van de klacht naar voren gebracht dat H in april 2013 heeft geconstateerd dat de “door D gemaakte” berekening van de waarde van B Beheer niet juist is geweest, omdat daarbij geen rekening is gehouden met het verschil tussen de commerciële en de fiscale waarde van de pensioenverplichtingen. Als gevolg daarvan is H volgens klager bij haar analyse van december 2012 uitgegaan van onjuiste berekeningen en heeft klager schade geleden. Hierdoor is aan C namelijk te veel uitbetaald.
Volgens de Accountantskamer heeft klager niet gesteld dat betrokkene bij de waardering van B Beheer en bij de waardering van de pensioenvoorziening ten behoeve van C, niet de waarderingsgrondslag heeft gehanteerd, die is overeengekomen bij de in 2008 verstrekte opdracht. Alleen al daarom is er geen reden voor de gevolgtrekking dat betrokkene in het kader van de waardering van B Beheer de pensioenvoorziening ten behoeve van C op een onjuiste grondslag heeft gewaardeerd.
Betrokkene heeft aangevoerd dat met het uitbrengen van de waardebepaling van [B] Beheer in de brief van 15 december 2010 zijn werkzaamheden in het kader van de echtscheiding waren afgerond. Hij hoefde hierom volgens de Accountantskamer niet te wijzen op een andere mogelijke grondslag voor de waardering van de pensioenvoorziening. De klacht wordt, voor zover ontvankelijk, ongegrond verklaard.
Accountant hoefde geen advies meer te geven na het afronden van zijn werkzaamheden
Zorgplicht Advocaten
Heeft u een geschil met uw accountant over de vraag of hij/zij de benodigde vakbekwaamheid, zorgvuldigheid en deskundigheid in acht heeft genomen bij de uitvoering van zijn/haar werkzaamheden? Heeft uw accountant uw opdrachten niet naar behoren uitgevoerd? En heeft u als gevolg daarvan schade geleden? Neem dan contact op met een van de gespecialiseerde advocaten van Zorgplicht Advocaten.

Wij staan voor u klaar
- Tegen (financiële) dienstverleners
- 20+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant