Uitspraak: Accountant is onvoldoende professioneel en objectief en krijgt doorhaling opgelegd

Appellant heeft sinds 2003 accountantswerkzaamheden verricht voor X en de met hem verbonden vennootschappen, waaronder de CV en de BV. Appellant heeft op meerdere momenten in 2012 en 2013 geld uitgeleend aan X en zijn vennootschappen.

Op 14 mei 2013 heeft de rechtbank Oost-Brabant het faillissement van de CV uitgesproken. Aan appellant was de CV op die datum een bedrag van € 461.366,69 voor geleverde diensten en een bedrag van € 345.000,00 uit hoofde van verstrekte geldleningen verschuldigd.

In het kader van het faillissement is de Belastingdienst een onderzoek gestart, al snel werd hier de FIOD bij betrokken omdat er een vermoeden was van faillissementsfraude door X.

De uitspraak van de Accountantskamer

Klager verweet appellant het volgende:

  • Appellant heeft door geldleningen te verstrekken aan de BV de fundamentele beginselen van professioneel gedrag en van objectiviteit geschonden;
  • Appellant heeft onvoldoende professioneel gedrag en zorgvuldigheid betracht bij het opmaken van vier salarisstroken en het verlonen van beweerd overwerk;
  • Appellant heeft zijn cliënt geadviseerd over potentieel frauduleuze handelingen en/of vermoedelijke faillissementsfraude.

De Accountantskamer heeft het eerste klachtonderdeel gegrond verklaard. Kortgezegd heeft de Accountantskamer geconcludeerd dat het aangaan van een lening aan een cliënt moet worden aangemerkt als een bedreiging van niet te verwaarlozen betekenis voor de naleving van het fundamentele beginsel van objectiviteit. De accountantskamer is van oordeel dat appellant, toen hij een overeenkomst van geldlening aanging met zijn cliënt, onvoldoende maatregelen heeft genomen ter waarborging van zijn objectiviteit.

Het tweede klachtonderdeel is niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft appellant dan ook geen grief gericht.

Het derde klachtonderdeel is ook gegrond verklaard. De Accountantskamer komt tot dit oordeel omdat zij het voldoende aannemelijk acht dat handgeschreven notities van appellant niet slechts een weergave vormen van mededelingen die door X aan appellant zijn gedaan, maar dat deze gelet op hun inhoud wel degelijk ook adviezen over faillissementsfraude van appellant bevatten.

De beoordeling in hoger beroep

Een grief van appellant richt zich op het eerste klachtonderdeel. Volgens appellant had de Accountantskamer dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk moeten verklaren als gevolg van verjaring. Omdat de Belastingdienst al vóór 24 september 2015 bekend was met de geldleningen, was ten tijde van het indienen van de klacht de verjaringstermijn van drie jaar reeds verstreken, aldus appellant. Een andere grief richt zich tegen de vaststelling van de Accountantskamer dat niet enkel geklaagd wordt over het aangaan van overeenkomsten van geldlening met de BV, maar ook over het niet treffen van waarborgen ter voorkoming van aantasting van de door appellant in acht te nemen objectiviteit. Volgens appellant is de Accountantskamer hierbij buiten de grenzen van de rechtsstrijd getrokken omdat dit niet aan de vordering ten grondslag is gelegd.

Bovenstaande grieven worden gezamenlijk behandeld door het College. Het College stelt allereerst vast dat de klacht niet alleen ziet op het aangaan van een geldlening, maar dat appellant ook wordt verweten geen passende waarborgen te hebben getroffen ten aanzien van het door hem in acht te nemen fundamentele beginsel van objectiviteit. Het College is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de Accountantskamer buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden.

Appellant heeft ter zitting gesteld dat de Belastingdienst al eerder op de hoogte was van de feitelijke situatie en heeft een bewijsaanbod gedaan om een e-mail over te leggen die betrekking heeft op gesprekken met de Belastingdienst. Het College passeert dit bewijsaanbod, omdat het bewijsaanbod onvoldoende specifiek is, zodat onvoldoende kan worden beoordeeld of het bewijsaanbod ter zake dienend is, en appellant bovendien niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze e-mail niet eerder in het geding heeft kunnen brengen. Het College is dan ook van oordeel dat de termijn van drie jaar niet is overschreden. De grieven slagen niet.

In de laatste grief stelt appellant dat de opgelegde maatregel, een tijdelijke doorhaling voor de duur van drie maanden, disproportioneel. Appellant wijst op zijn moeilijke positie bij een kleine organisatie, werkend in een klein verzorgingsgebied, het feit dat hij niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld en dat hij over de hem verweten gedragingen reeds eerder discussie met de Belastingdienst heeft gehad. Het College achter de maatregel echter, gelet op de aard en ernst van de geconstateerde overtredingen, ook passend en geboden. Appellant heeft niet alleen gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit, maar tevens met het fundamentele beginsel van integriteit door te adviseren over potentieel frauduleus handelen, wat hem zwaar moet worden aangerekend. Het College heeft hierbij anderzijds in aanmerking genomen dat appellant niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Lees hier de hele uitspraak.

Zorgplicht Advocaten

Heeft u als klant, stakeholder of derde een klacht of schade geleden als gevolg van een fout van een accountant, neem dan contact met ons op voor vrijblijvend gesprek. De advocaten van Zorgplicht Advocaten hebben jarenlange ervaring met het adviseren over de zorgplicht van een accountant of boekhouder. Tevens hebben onze advocaten ervaring met het voeren van een klachtprocedure bij de Accountantskamer of het voeren van een procedure bij de civiele rechter.

Monique Ebben

Wij staan voor u klaar

  • Tegen (financiële) dienstverleners
  • 20+ jaar ervaring
  • Eerlijk en transparant
Neem contact op Laat ons u bellen
Rob Silvertand

Wij helpen u graag

  • Tegen (financiële) dienstverleners
  • 20+ jaar ervaring
  • Eerlijk en transparant