X1 B.V. is bestuurder van een groep vennootschappen die zich vooral bezig houdt met het online aanbieden en veilen van (on)roerende zaken.
Sinds januari 2016 verrichtten vier vennootschappen, waaronder de vennootschap van betrokkene, binnen groep1 werkzaamheden voor klaagsters. Het ging om onder meer administratieve en fiscale werkzaamheden. Ook werden samenstel- en advieswerkzaamheden uitgevoerd.
Per 3 december 2019 zijn de werkzaamheden definitief beëindigd. Tussen klaagsters en betrokkene bestaat onenigheid over de vraag of de opdracht al per februari 2019 is beëindigd en of de werkzaamheden die daarna zijn verricht, zijn verricht zonder dat daarvoor opdracht is gegeven. Over de facturen die verband houden met deze werkzaamheden lopen tussen klaagsters en groep1 diverse juridische procedures.
A, bestuurder van X1 BV, is gehuwd geweest met E. Zij was mede-aandeelhouder en bestuurder van X4 BV en X8 BV. In verband met de echtscheiding heeft zij betrokkene verzocht om toezending van een aantal stukken. Op 24 juni 2019 heeft betrokkene verschillende stukken toegezonden. Op 2 september 2019 heeft A D laten weten dat E geen stukken hoeft te krijgen van bedrijven waarin ze geen belang heeft en dat hij ervan uit gaat dat er geen stukken meer aan haar worden verzonden.
A heeft in 2019 bij de bank een aanvraag voor een financiering gedaan. In verband daarmee heeft een medewerker van de bank contact opgenomen met D en gevraagd om de meest actuele cijfers van een aantal van de werkmaatschappijen. Medio maart heeft D de gevraagde concept-cijfers aan de bank gemaild. Het verzoek van de bank om de definitieve jaarrekeningen heeft D doorgeleid naar betrokkene.
De klacht
Ten grondslag aan de klacht liggen, zo heeft de Accountantskamer op grond van het klaagschrift en de daarop door en namens klaagsters gegeven toelichting begrepen, de volgende verwijten:
- betrokkene heeft er in de periode dat BV2 voor klaagsters werkzaam was niet voor gezorgd dat hij de opdrachten schriftelijk heeft bevestigd. Daar waar betrokkene wel heeft gevraagd om ondertekening van de opdracht is dat te laat gebeurd;
- betrokkene heeft in strijd met zijn geheimhoudingsplicht gehandeld door stukken te verstrekken aan de bank en aan E, dan wel door niet te voorkomen dat D dat deed;
- betrokkene heeft de hem opgedragen fiscale werkzaamheden voor klaagsters niet deugdelijk en niet tijdig uitgevoerd;
- bij het samenstellen van de jaarrekening 2017 van X3 BV heeft betrokkene onvoldoende onderzoek gedaan waardoor deze materiele fouten bevat;
- betrokkene heeft er niet voor gezorgd dat D betalingen (ten behoeve van salarissen en facturen) juist en tijdig heeft klaargezet.
De beoordeling
Het eerste klachtonderdeel is ongegrond. Betrokkene heeft een opdrachtbevestiging opgesteld en aan A toegestuurd. De aanvaarding van de opdracht was daarmee door betrokkene bevestigd, vastgelegd en verstuurd naar de opdrachtgever.
Het tweede klachtonderdeel is gedeeltelijk gegrond. Ten aanzien van de stukken die naar bank zijn gestuurd oordeelt de Accountantskamer dat dit met stilzwijgende toestemming van A is gebeurd. Bij de stukken die naar E zijn gestuurd is dit echter niet het geval. Aan E zijn jaarrekening van X1 gestuurd. Deze informatie was voor haar van belang in verband met de lopende echtscheidingsprocedure. Van deze vennootschap was E echter geen bestuurder. De Accountantskamer is niet gebleken dat de in artikel 16 van de VGBA genoemde uitzonderingen aan de orde waren. Als gevolg daarvan stond het betrokkene niet vrij om E uit eigen beweging de jaarrekeningen van X1 toe te sturen. In zoverre is het tweede klachtonderdeel gegrond.
Op basis van wat klaagsters hebben gesteld en het verweer dat betrokkene heeft gevoerd is de Accountantskamer van oordeel dat klagers niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene voor het doen van de aangiften omzetbelasting als de direct verantwoordelijke heeft te gelden. Uit de opdrachtbevestiging van 20 april 2018 blijkt dat betrokkene zich bezighield met samenstelwerkzaamheden, overige opdrachten en overige (fiscale) adviezen. Het doen van aangiften valt daar niet onder. Het derde klachtonderdeel is ongegrond.
Ten aanzien van het vierde klachtonderdeel heeft betrokkene naar voren gebracht dat hij de jaarrekening heeft samengesteld op grond van de administratie van de onderneming en de vereiste aandacht gehad voor de business van de projectfinanciering. De posten zijn besproken met A. Samen stelden zij vast dat sprake was van lopende projecten waarvan opbrengst werd verwacht binnen één jaar; de financiering werd volledig inbaar geacht, aldus betrokkene. Medio 2019 heeft A door omstandigheden besloten af te zien van incasso en dit te beschouwen als projectverliezen. Aan de hand van de verklaring van betrokkene oordeelt de Accountantskamer dat klaagsters niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene de jaarrekening 2017 niet vakkundig en zorgvuldig heeft samengesteld en dat deze daardoor een materiële fout bevat. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Naar het oordeel van de Accountantskamer hebben klaagsters niet, dan wel onvoldoende, onderbouwd op grond waarvan de, in het vijfde klachtonderdeel genoemde, fouten die D gemaakt zou hebben tuchtrechtelijk aan betrokkene toe te rekenen zouden zijn. Het vijfde klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
De maatregel
Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van waarschuwing acht de Accountantskamer passend en geboden.
Lees hier de hele uitspraak.
Zorgplicht Advocaten
Heeft u als klant, stakeholder of derde een klacht of schade geleden als gevolg van een fout van een accountant, neem dan contact met ons op voor vrijblijvend gesprek. De advocaten van Zorgplicht Advocaten hebben jarenlange ervaring met het adviseren over de zorgplicht van een accountant of boekhouder. Tevens hebben onze advocaten ervaring met het voeren van een klachtprocedure bij de Accountantskamer of het voeren van een procedure bij de civiele rechter.
Wij staan voor u klaar
- Tegen (financiële) dienstverleners
- 20+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant