Klagers hebben verschillende procedures lopen met een accountant en zijn kantoor, maar ook hun verzekeraar Nationale Nederlanden. De accountant en zijn kantoor worden bijgestaan door kantoorgenoten.
In een kort geding zijn de accountant en zijn kantoor veroordeeld tot betaling van 304.956, 84 euro aan klagers. Dit betrof een voorschot op de schadevergoeding. De helft van dit bedrag kwam toe aan klager sub 1 en de helft aan klaagster sub 2. Op het bedrag dat aan klaagster sub 2 verschuldigd was rustte een stil pandrecht, dat op dat moment openbaar was.
De kantoorgenoten van verweerders zijn op 4 mei 2015 een executiegeschil gestart. Eveneens is rond die datum een bedrag van 304.956,84 euro door de NN overgemaakt op een derdengeldenregeling van het kantoor van verweerders. Op dat moment waren verweerders de bestuurders van de Stichting Derdengelden van het advocatenkantoor.
De advocaat van klagers heeft aan de advocaat van NN een mail gestuurd van 6 mei 2015. Daarin staat het volgende: “Ten overvloede vermeld ik nog dat Rabobank en klaagster sub 2 het er over eens zijn, dat de tweede betaling van € 152.478,42 die de accountant en zijn kantoor ingevolge het vonnis zijn verschuldigd rechtstreeks aan de bank dient te worden voldaan in haar hoedanigheid van pandhouder op de vorderingen van klaagster sub 2 op derden, waaronder de accountant en zijn kantoor. Zoals u zelf al eerder opmerkte, doet de cessie van de desbetreffende vordering aan klager sub 1 daaraan niets af. Zowel naar de mening van klaagster sub 2 als naar die van klager sub 1 zijn er dan ook geen beletselen om Nationale Nederlanden dit tweede bedrag rechtstreeks aan Rabobank voldoet. Ook daarover kan dus geen misverstand meer bestaan.”
Vanaf de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerders is op 6 mei 2015 een bedrag van 152.478,42 euro (de helft van 304.956,84 euro) overgemaakt aan klager sub 1. De andere helft is op 7 juli 2015 overgemaakt aan de Rabobank.
Vervolgens hebben diverse procedures plaatsgevonden tussen de accountant en zijn kantoor, Nationale Nederlanden en klagers. De rechter heeft overwogen dat de NN het bedrag van 152.478,42 euro bevrijdend aan Rabobank heeft betaald.
Eerdere klachten
Eerder zijn al verschillende klachten ingediend over de advocaten van het kantoor door klagers. Op 6 augustus 2018 is door klagers een klacht ingediend bij de deken. Verweerders zouden in strijd hebben gehandeld met artikel 46 van de Advocatenwet. Verweerders zouden na aanleiding van het verzoek om toezending van (contact)gegevens aan klagers omtrent de beroepsaansprakelijkheidsverzekering en -verzekeraar hebben volstaan met een toezending van de brief van de deken.
Waarborgfunctie
De waarborgfunctie heeft betrekking op het publiek, niet alleen de cliënt van een advocaat. Daarom dient een advocaat in beginsel aan een benadeelde de gegevens te verstrekken die het een benadeelde mogelijk maken om in contact te treden met de verzekeraar om de betreffende claim af te handelen. Er staat nergens dat het verplicht is om een benadeelde in de gelegenheid te stellen om rechtstreeks contact op te kunnen nemen met de verzekeraar. Verweerders willen de verzekeraar behoeden voor iedereen die bemoeienis heeft gehad omtrent de kwestie. Het verstrekken van de gevraagde informatie zal alleen maar leiden tot meer brieven en zal niet bijdragen aan oplossing van een geschil. Door de brief van de deken door te sturen, is voldoende waarborging in acht genomen.
De klacht
De klacht houdt in dat verweerders zich als (voormalig) bestuurders van de Stichting Derdengelden van hun kantoor schuldig hebben gemaakt aan verboden bankieren met de derdengeldenrekening, door in 2015 via de Stichting Derdengelden een bedrag van € 152.478,- weg te sluizen en te verduisteren, dat zij hebben geweigerd om jegens klagers rekening en verantwoording af te leggen en dat ten onrechte de gegevens van hun beroepsaansprakelijkheidsverzekering niet zijn verstrekt.
Verweer
Verweerders voeren diverse verweren aan. Verweerder sub 2 zou niet-ontvankelijk zijn, nu niet is gebleken in wel opzicht klaagster sub 2 door het gewraakte optreden in enig belang getroffen is. De klacht ziet alleen op de door klager sub 1 gestelde eigen belangen van klager sub 1, het beweerdelijk ten onrechte niet uitbetalen aan klager sub 1. De voorzitter volgt de verweerders niet in dit verweer.
De klacht heeft betrekking op gelden die aan beide klagers voor de helft toekwam. Er is geen aanleiding om één van beide klagers niet-ontvankelijk te verklaren.
Het wordt verweerders verweten dat zij als bestuurders van hun kantoor zich schuldig hebben gemaakt aan verboden bankieren met derdengelden. Verweerders voeren aan dat het klachtonderdeel ziet op handelingen die meer dan 3 jaar voorafgaand aan het moment van de klacht is ingediend. Klagers zouden al sinds juli 2015 bekend zijn met de betaling. Verweerders voeren de niet-ontvankelijkheid aan op grond van artikel 46g Advocatenwet.
Standpunt klagers
Klagers voeren echter aan dat zij pas in augustus 2018 ontdekten dat de betaling was gestort door NN en niet door de verzekerden. Dit zou relevant zijn gezien het feit dat klagers een preferente vordering hadden op NN op grond van artikel 3:287 BW. NN had het geld rechtstreeks aan klagers moeten overmaken. Nu stichting Beheer Derdengelden het geld niet hield voor de verzekerde maar voor de verzekeraar, speelde het pandrecht van Rabobank geen rol.
Overweging
De voorzitter overweegt als volgt. Een klacht wordt niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht pas wordt ingediend als een periode van 3 jaar zijn verstreken, gerekend vanaf de dag nadat de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen dan wel nalaten waarop de klacht betrekking heeft. Lid 2 bevat een uitzondering ingeval de gevolgen van het handelen of nalaten pas later bekend zijn geworden. In dat geval geldt een termijn van een jaar voor het indienen van een klacht nadat de gevolgen als bekend geworden zijn aan te merken. Alleen onder zeer bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van de termijn verschoonbaar zijn.
De gewraakte overboeking naar de Rabobank heeft plaatsgevonden op 7 juli 2015. Verweerders hebben onweersproken aangevoerd dat klagers in juli 2015 hiervan op de hoogte waren. Hierdoor is genoemde termijn overschreden. Dat klagers een rechtstreeks en preferent vorderingsrecht op NN zouden hebben is niet vastgesteld en wordt betwist. De voorzitter acht klagers niet-ontvankelijk voor het eerste onderdeel van de klacht.
Verweerders zouden hebben geweigerd om verantwoording af te leggen. Echter, dit hebben de verweerders betwist. Zo zou uit de klachtbrief blijken dat klagers volledig op de hoogte zijn van het verloop van de betalingen op en van de derdengeldenrekening. Klagers behoefde niet meer informatie te hebben om de financiële afwikkeling te kunnen volgen. Verweerders stellen ook dat informatie die aan de wettelijke geheimhoudingsplicht onderhevig is, niet met derden kan worden gedeeld. Klager heeft het klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd, waardoor de klacht kennelijk ongegrond wordt geacht.
Ten slotte nog het niet verstrekken van gegevens over hun beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Verweerders geven aan dat zij er rekening mee hebben gehouden dan het klager niet te doen is om vast te stellen wie de verzekeraar is, maar om directie en medewerkers te bestoken met bombardementen van brieven en hen voortduring lastig te kunnen vallen. Dit is in het verleden namelijk reeds gebeurd. Verweerders stellen dat klagers geen belang hebben bij dit onderdeel.
Jurisprudentie
Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat een klacht over een advocaat, als daarover een beslissing is gegeven, niet ten tweede male aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Voor wat betreft het klachtonderdeel zich richt tegen verweerder sub 1 zijn klagers niet-ontvankelijk.
Voor de overige verweerders heeft de voorzitter het volgende overwogen. Een advocaat dient in beginsel gegevens te verstrekken om het een benadeelde mogelijk te maken om in contact te komen met de verzekeraar om de claim af te handelen. Het is niet verplicht op in alle omstandigheden en in alle gevallen benadeelde in staat te stellen om rechtstreeks contact op te nemen met de verzekeraar. Er bestaat een gegronde vrees voor een vloed aan brieven, die niet zullen bijdragen aan een oplossing van het geschil. Door het versturen van de brief van de deken zijn de belangen van klagers voldoende gewaarborgd. Dit onderdeel is kennelijk ongegrond. De klacht in zijn geheel is deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk.
Klik hier voor de volledige uitspraak.
Zorgplicht advocaten
Heeft u een klacht over uw advocaat of twijfelt u of aan het advies van uw (voormalige) advocaat? Of heeft uw advocaat een processuele of een inhoudelijke fout gemaakt in een civiele procedure? Neem dan geheel vrijblijvend contact met ons op.
Wij staan voor u klaar
- Tegen (financiële) dienstverleners
- 20+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant